Ouderwets gamen in Zwols museum Bonami
Een ZX Spectrum, megabytes en een oude terminal. Een gamefanaat krijgt het er warm van, maar journalistiekstudente Michelle van der Molen snapt er niks van. Samen met drie ict-studenten ging ze naar Bonami, het spelcomputermuseum in Zwolle.
Het terrein naast het centraal station ziet er verlaten uit. In het monsterlijke pand, waar vroeger de PTT zat, is nu de locatie van het Bonami Game Museum. Wanneer ik de zware deur opendoe, zie ik een lange donkere gang. Stoer loop ik voorop, maar eigenlijk doe ik het zowat in mijn broek. “Het is hier in ieder geval goed beveiligd,” roept Thomas (20), wanneer we langs een deur met een zware stalen ketting lopen. Slik. Zijn we per ongeluk in een escaperoom beland? In de verte hoor ik een bekend bliepje. Mario, is it you? Jawel! En of er licht is aan het einde van de tunnel: na ontelbaar veel traptreden en angstdruppels hebben we het loket van het museum dan eindelijk gevonden. De grote ruimte is gevuld met meterslange stellingkasten waar de technologie van de afgelopen jaren netjes op staat uitgestald.
Netflix?!
Als een stel blije puppies snellen de ict-studenten zich direct naar een rij ‘computers’ uit de jaren ’80. Het doet Thomas meteen aan zijn opleiding denken. “Wie maakt er voor dit exemplaar even een programmaatje?”, roept hij dan ook enthousiast terwijl ik naar een houten kast met draaiknopjes staar. Sander (20) ziet mij verdwaald kijken en komt naast me staan. “Dat is een oude geheugenkaart.” De houten kast heeft een oppervlakte van anderhalf bij één meter. “Sorry?!” Sander lacht: “Deze verzameling aan spullen hier voor je, dat stelt eigenlijk niks voor. Een mobile telefoon heeft dit allemaal én meer.” Oh my, wat moeten ze het vroeger zwaar hebben gehad. Niks Netflix en chillen maar. Alleen een rekenmachine van vijftig kilo en een geheugenkaart van hout. “Van wie was die uitspraak nou ook alweer, dat 64kb genoeg was voor altijd?”, vraagt Sander lachend aan John Groenewold, één van de eigenaren van het Game Museum. Met z’n allen beginnen ze hard te lachen, dus doe ik vrolijk mee. Niet dat ik ook maar een klein idee heb waar het over gaat.
Drieduizend vierkante meter
“Mijn vrouw Naomi is een gamefanaat en ik ben een verzamelaar. Zoals je ziet is dat een gouden combinatie.” Trots wijst John naar de vitrines vol videogames en apparaten. “Dit gebouw heeft een oppervlakte van drieduizend vierkante meter én nog hebben we niet genoeg ruimte om al onze spullen uit te stallen. Als klein meisje had mijn vrouw een buurjongen met een Atari.” Ik knik en doe alsof ik weet wat een Atari is. “Ze mocht er alleen maar naar kijken, maar niet mee spelen. Op dat moment besloot ze dat als ze later groot zou zijn, ze iets zou creeëren waar iedereen mee mag spelen. Daarom kun je hier in het museum ook alle games van vroeger én nu zelf uitproberen.”
Gameverslaafd
‘Oh my god! Final Fantasy!” Ict-studente Elaine (21) stormt af op een kartonnen doosje en pakt haar mobiel erbij om er een foto van te maken. “Ken je dat niet? Mijn neef had een playstation en heeft mij dit spel geleerd. Zo is mijn gameverslaving begonnen!” Is het werkelijk zo dat alle ict-studenten gameverslaafd zijn? Elaine wijst naar Sander en Thomas. “Deze twee mannen houden helemaal niet zo van gamen.” Thomas: “Met traditioneel gamen wordt nu alleen nog maar schieten bedoeld.” Sander is het daarmee eens: “Ik hou er veel meer van om oude games uit te proberen. Die kun je gewoon op het internet downloaden.”
Maar hoe de mannen ook beweren dat ze van oude games houden, voor een modern potje autoracen kan ik ze wel strikken. “Hier zit het gaspedaal en daarmee moet je remmen.” Beledigd kijk ik Sander aan. Ik heb een rijbewijs. Toch blijkt zijn hint niet geheel onnodig. Na twee minuten komt er rook uit de motorkap van mijn auto en ben ik game-over.
Dode kikker
Op een oude spelcomputer probeer ik een potje Frogger te spelen. Het lijkt op het computerspelletje van vroeger, waarbij je het schaap levend naar de andere kant van de weg moet brengen. In de verte hoor ik Thomas en Elaine: “Haha kijk, toen was het nog cool om iets ultra te noemen.” Ik let even niet op en mijn frog is dood. Sander staat achter me. “Je moet springen, dat is water.” Verbaasd kijk ik op: “Hoe weten jullie dat toch allemaal zo snel?”. Even is het stil. “Uh, omdat het blauw van kleur is?” Een diepe zucht verlaat mijn mond. Ik moet nog heel veel leren, ultraveel.
Tekst: Michelle van der Molen
Foto: Jasper van Overbeek