Het College van Bestuur heeft een ‘vacaturedrempel’ afgekondigd voor niet-onderwijzend personeel. Sinds 1 maart wordt bij elke vacature eerst goed gekeken of deze niet anders kan worden ingevuld. Drie vragen aan hoofd PenO Petra Petersen.
Wat is het verschil met een vacaturestop?
‘Uitgangspunt is: vul een vacature niet automatisch in maar kijk eerst of je het werk anders kunt organiseren, of je taken wellicht enige tijd kunt uitstellen en of sommige taken nog wel nodig zijn. Als dat geen oplossing geeft, pas dan gaan we werven. Nu is de procedure zo: iemand heeft een vacature en stapt daarmee naar zijn leidinggevende; die vraagt: heb je er budget voor, en als het antwoord ‘ja’ is, dan zegt die leidinggevende: ga je gang. Dat automatisme willen we doorbreken. Wat we sinds 1 maart doen is dat leidinggevenden met ondersteuning van PenO eerst kijken naar andere mogelijkheden. Die leidinggevende weet dat zelf het beste; wij staan wat meer op afstand en kunnen andere vragen stellen, er anders naar kijken en bijvoorbeeld wijzen op mogelijkheden bij andere opleidingen en domeinen. Een mooi voorbeeld: Bij PenO hebben we twee medewerkers die binnenkort tijdelijk er niet zijn vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dat was 1,8 fte. Door taken te herverdelen en uit te stellen hoeven we nu maar 0,9 fte te vervangen.’
De indruk bestaat dat leidinggevenden hun medewerkers nu gaan opzadelen met taken die eerst door een ander werden gedaan. Let PenO wel op de werkdruk?
‘Dat keer ik graag om en dan zeg ik: je zou als medewerker weg “gek” zijn als je in zo’n geval, wanneer je denkt dat het te veel wordt, niet het gesprek met je leidinggevende aangaat. Nee, wij schuiven daar als PenO in principe niet bij aan. Dat kunnen werknemers en leidinggevenden volgens mij prima onderling oplossen. Dat vinden van een andere oplossing, dat puzzelen, dáár zijn wij voor.’
Er is ook besloten strenger te kijken naar de inzet van externen.
‘De tweede maatregel betreft vooral inhuur van externe adviseurs, trainers et cetera. Over hoe dat proces ingericht kan worden denken we nog na. Er gebeurt wat dat betreft heel veel rechtstreeks in de domeinen, en we moeten daar zorgvuldig naar kijken. Uitgangspunt is ook hier dat we, waar mogelijk, onze interne expertise beter benutten. Dus eerst kijken wat we zelf in huis hebben. Is die expertise er niet, dan is er ook hierbij geen belemmering om elders te kijken.
Ik begrijp dat het lastig kan zijn; ik zie het bij de Corporate Academy, daar hebben ze wel eens iemand nodig voor een training of teamdag over twee weken. Een docent van Windesheim is op zo’n korte termijn vaak niet beschikbaar.’ (MH)