Dertig organisaties hebben een actieplan opgesteld; het ministerie is bereid te luisteren. Ex-Windesheimlector Rob Bovens wordt de voorzitter van een breed partnership: “Deze psychische problemen vragen om specialistische hulp.”
Het onderzoek van Jolien Dopmeijer, waaruit bleek dat een kwart van de studenten worstelt met burnout-klachten en een op de zeven studenten met angst en depressieve klachten, heeft veel losgemaakt. De onderzoekster (zie foto) werd overvallen door een ware mediastorm, vertelt ze: ‘Overwegend herkenning en positieve reacties. Veel studenten waarderen het oppakken van het thema en er zijn studenten die hun hulp aanbieden.’ Dopmeijer zal de komende wat meer op de achtergrond staan; de afronding van haar promotieonderzoek gaat vóór.
Er is een Partnership (zoals de voorlopige naam luidt) opgericht van dertig organisaties die met voorstellen gaat komen. De voorzitter van dit Partnership is de voormalige Windesheimlector verslavingszorg Rob Bovens, tegenwoordig verbonden aan de Universiteit Tilburg. Op Wereldgezondheidsdag (7 april) presenteerden zij een actieplan Studentenwelzijn.
Bovens benadrukt dat het geen ‘praatclub’ mag worden. ‘Het ministerie van OC&W heeft aangegeven dat met het actieplan ‘op de deur is geklopt’, dat deze ‘openstaat’ en dat er een plan van aanpak wordt voorbereid dat in de zomer klaar moet zijn. Ons actieplan vormt hiervoor een blauwdruk.’ Het staat nog niet vast of het Partnership ook voor de uitvoering zal zorgen, of dat er een andere organisatie wordt opgericht.
VU-psycholoog Pim Cuijpers zette in de Volkskrant van 7 april vraagtekens bij de cijfers van Dopmeijer. Bovens: ‘Hij geeft aan dat er van alles af te dingen is op onderzoeken die op dit terrein worden gedaan, omdat het altijd zelfrapportage betreft, het altijd de vraag is wie zich meldt voor dit soort onderzoeken en omdat de definities van bijvoorbeeld burnout aan allerlei discussies en verandering onderhevig zijn. Maar er moet iets aan de problemen gedaan worden. Of het nu 20 of 25 procent is, maakt dan niet uit.’
Veel reacties hadden een ondertoon van: ze moeten niet zo zeuren maar gewoon die mobiel eens opzij leggen. Bovens: ‘Net zoals mensen bij alcoholproblematiek snel geneigd zijn te spreken van wilszwakte, zonder daarbij omgevingsfactoren als groepsdruk en reclame, genetische factoren of zich wijzigende hersenstructuren als verklaring aan te dragen. Men vergeet dat de jeugd mede het product is van opvoeding en een zich snel ontwikkelende maatschappij. Dat studenten in deze fase nog heel erg op zoek zijn naar identiteit en onzeker zijn is niet vreemd toch? Het zijn net mensen!’ Bovens realiseert zich dat juist omgevingsfactoren ervoor zorgen dat we niet te veel mogen verwachten van interventies en adviezen. ‘Net zoals volwassenen niet al teveel wonderen mogen verwachten van alcoholpreventie bij de jeugd in een samenleving die alleen maar de prettige kanten van alcohol wil vertonen, die alcohol als lokmiddel gebruikt om de binnenstad bruisend te houden en via reclame laat weten dat amusement zonder alcohol eigenlijk niet denkbaar is. Je verandert zo’n product van de vaak te tolerante en onduidelijke opvoeding en van een veeleisende (prestatie)omgeving niet zo makkelijk. Daar mag best specialistische hulp tegenover staan.’ (MH)