Directeursbenoeming leidt tot irritatie

‘We voelden ons niet serieus genomen’

Het besluit lag op straat voordat de Centrale Medezeggenschapsraad op de hoogte was gebracht. Daarop vroeg de CMR aan de  Raad van Toezicht de gang van zaken te beoordelen. Een reconstructie.

In mei kreeg de Medezeggenschapsraad het vertrouwelijke verzoek van het College in te stemmen met een voorstel om bij de benoeming van de nieuwe directeur bedrijfsvoering “bij hoge uitzondering” af te wijken van de standaard sollicitatieprocedure en akkoord te gaan met de benoeming van Pieter Dieckmann. Het College legde hetzelfde verzoek ook neer bij de Deelraad Diensten.

Het belangrijkste argument, zo schreef het CvB, ‘is dat zowel het College van Bestuur als de bevraagde medewerkers van de dienst positief zijn over de wijze waarop de huidige directeur de functie invult (…) Een bijkomende overweging is dat de benoeming van Pieter Dieckmann de continuïteit in het directieteam versterkt.’

De deelraad stemde daarmee in. De CMR echter niet. Zij liet het College weten dat de CMR ‘iedere schijn van vooropgezetheid’,  die door een versnelde procedure kan ontstaan,  te willen vermijden’. Tevens kan het zijn dat ‘er binnen de hogeschool wellicht andere kandidaten die de functie van directeur ambiëren en op voorhand dan al uitgesloten worden wanneer de vacature niet open wordt gesteld.’

CMR-voorzitter Cor Niks  benadrukt ‘dat het belangrijk is dat we bij dergelijke belangrijke benoemingen de procedures scherp in de gaten houden en dat we open en transparant te werk gaan.’ Na deze brief hoorde de raad echter geruime tijd niets meer. Maar de kogel bleek al door de kerk: ‘Op een gegeven moment hoorde één van de CMR-leden “in de wandelgangen” dat de benoeming rond zou zijn. Henk Hagoort bevestigde dat ook telefonisch. We hebben toen een gesprek met het College gehad maar zonder bevredigend resultaat. We voelden ons niet serieus genomen en na advies te hebben ingewonnen, besloten we om de Raad van Toezicht te informeren.’

Er kwam een bemiddelingsgesprek. De CMR heeft bij een dergelijk besluit, afwijken van een vastgestelde procedure, instemmingsrecht; het besluit zélf is een zaak van het College. Het afwijken dient echter goed beargumenteerd te worden. De ‘pijnpunten’ waren de onderlinge communicatie én het feit dat de CMR-voorzitter, via een raadslid, een dergelijk besluit in de wandelgang kon vernemen voordat hij formeel op de hoogte was gesteld. Wat dat laatste betreft oordeelde de voorzitter van de RvT, Peter den Oudsten, ‘dat het CvB wel degelijk een verantwoordelijkheid heeft om te voorkomen  dat er informatie ‘gelekt’ wordt’ en de verantwoordelijkheid ‘te willen weten hoe het besluit in de wandelgangen terecht is gekomen.’ Wat de communicatie betreft stelde de Raad dat het College voortaan ‘helder [moet] communiceren over het verloop van het proces’ en ‘over de onderbouwing en weging van argumenten waarbij expliciet wordt ingegaan op de door de CMR aangedragen argumenten.’

De CMR heeft hierna aangegeven geen bezwaar tegen de benoeming te hebben. (MH)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *