Als een spits bij zijn nieuwe voetbalvereniging wordt gepresenteerd, zegt hij meestal – een beetje verplicht en daarom ongeloofwaardig – dat hij altijd al droomde om voor het team te mogen spelen. Soms wordt die mythe vervolmaakt met een weeïg verhaal over vroeger, toen op alle dekentjes, boterhamtrommels en etuis standaard het clublogo stond. Kortom: een jongensdroom die uitkomt. Ik bevind mij, hoe gek het ook klinkt, momenteel in een soortgelijke positie.
Precies twaalf jaar geleden liep ik voor het eerst richting Windesheim, ietwat geïntimideerd door de grote gebouwen en vooral de enorme hoeveelheid studenten. Hoewel ik een stuk ouder dan mijn klasgenoten was, voelde ik me wel kleiner dan iedereen. Ik had het idee een indringer te zijn.
Tijdens de eerste dagen kreeg ik alleen goed contact met één jongen. Hij heette Jonas en kwam oorspronkelijk uit Brabant. Onze kameraadschap bestond uit het feit dat we van de norm afweken: we waren ouder, levenswijzer en vooral rebelser dan onze studiegenoten.
‘Ik meen het echt, hier droomde ik van’
‘Ik heb geen bestek in mijn nieuwe kamer,’ zei Jonas op een dag in het C-gebouw. Hij was met een vriend in Arnhem gaan wonen. ‘Dan moet je naar de Ikea,’ probeerde ik nog. Maar Jonas had iets anders bedacht. Hij liep richting de grote keuken, tilde een grijze bestekbak op en snelde daarmee naar buiten, waar een aantal houten bankjes stond. ‘Heb jij ook nog wat nodig?’ Ik keek beschaamd weg, terwijl hij zijn rugzak met messen en vorken volpropte, zonder zich zorgen te maken over eventuele sancties.
Ik begin niet zomaar over Jonas in mijn eerste stukje. Hij was de enige tegen wie ik, nogal voorbarig en daarom een tikkeltje overmoedig, durfde te zeggen dat ik dolgraag een column in de schoolkrant wilde hebben. Die plek was echter al vergeven. Een meisje dat Elise heette mocht het hoekje volkrabbelen met inwisselbare Libelle-lectuur. Bij elke nieuwe editie werd ik er weer chagrijnig door – waarom zag de redactie mij niet? Alleen op feestjes van de studievereniging kreeg ik aandacht van andere mensen, maar dat kwam omdat ze dachten dat ik de dealer was.
Bijna tien jaar later ontving ik alsnog een mail van de hoofd-redactie van dit magazine om een vaste column te schrijven. Ik voel me nu een beetje als die spits die bij zijn nieuwe club wordt gepresenteerd. Alleen meen ik het écht: hier droomde ik van. Ik weet dat er jongens en meisjes zijn die me nu haten, vooral op de studie Journalistiek. Tegen hen kan ik alleen zeggen: blijf volharden in je ambities, ondanks tegenwerking. Het komt vanzelf goed.
Özcan Akyol