Het zal geen docent zijn ontgaan dat de Strategische Koers voor ingrijpende veranderingen zal gaan zorgen. Veel is nog onzeker, of onduidelijk. Maar de tijd dringt.
Tijdens de vergadering van de Centrale Medezeggenschapsraad van 19 september presenteerde Mark Boiten, programmaleider onderwijsinnovatie, een voorlopige ‘Visie op onderwijs’. Een praatstuk, zo benadrukt hij. ‘Vooral bedoeld om met elkaar te bespreken hoe ons onderwijs er in de toekomst uit kan gaan zien.’ Maar de grote lijnen liggen vast. En liegen er niet om.
Centraal blijft staan dat Windesheim studenten een individuele leerroute wil aanbieden. Ze maken straks een persoonlijke keuze uit het volledige onderwijsaanbod met behulp van de ‘Windesheim Catalogus’ (die in september 2020 gereed moet zijn). Daaruit volgt een persoonlijk rooster, en daarmee verdwijnen vertrouwde structuren. ‘De klas’ zal vervagen of zelfs verdwijnen. Zoals de Visie voorspelt: ‘De deelname aan het onderwijs zal steeds in andere groepssamenstellingen plaatsvinden.’
De individuele leerroute wordt straks niet alleen aangeboden, nee sterker, ze wordt gestimuleerd. Studenten die kiezen voor een standaardopleiding moeten volgens de Visie ‘uitgedaagd om steeds meer op te treden als eigenaar van zijn eigen leren, en zijn leerroute te personaliseren.’ Die stimulerende taak komt op de schouders te liggen van een docent die optreedt als persoonlijk begeleider. Begeleiders worden niet een-twee-drie toegewezen; de Visie spreekt van ‘een bij hem of haar passende’ studiebegeleider. Dat kan nog een heel gepuzzel worden.
De begeleider moet ook ‘nee’ kunnen zeggen tegen de verlangde leeroute want Windesheim wil studenten voorbereiden op de arbeidsmarkt en studenten die een uitzonderlijke leerroute opstarten, zullen uiteindelijk ook naar een diploma toe moeten werken. Voor hen zal de keuzevrijheid in de loop der jaren dus steeds minder worden. Boiten erkent dat dit een pijnpunt is: ‘Dat betekent dat je als hogeschool, in de begeleiding, in elk geval realistisch moet zijn in wat je de studenten biedt. Keuzevrijheid heeft zijn grenzen.’
Het stimuleren om af te wijken van de standaardopleidingen heeft niet alleen voor studenten maar ook voor docenten grote gevolgen. Zij kunnen er straks niet meer van uitgaan dat alle studenten die een bepaalde les bijwonen, dezelfde opleiding volgen en dezelfde vakken hebben gevolgd. Daar komt bij dat ze, door de invoering van flexibel toetsen, straks ook geen vaste toetsmomenten kunnen creëren waarop ze kunnen “meten” of iedereen de stof heeft begrepen. Dat flexibel toetsen is overigens nog wel een ding. Recent is een pilot afgerond; de betrokken docenten en studenten waren enthousiast maar het aantal deelnemers was bescheiden. Boiten: ‘Voorwaarde is dat de opleiding over een geschikte “itembank” van toetsvragen beschikt en dat is nog niet overal het geval.’ Hij spreekt op dit vlak van ‘voorzichtige vorderingen.’
De Strategische Koers plaatst docenten dus voor een dubbele uitdaging: enerzijds het loslaten van het denken in traditionele opleidingen met de bijbehorende vakken, en daarnaast het opnemen van de rol van begeleider. Windesheim schakelt over op een compleet ander type docent. Boiten: ‘Docenten, dat waren altijd experts in hun vak die op een gegeven moment besloten dat ze nieuwe collega’s wilden opleiden. En op Windesheim hebben we docenten ook altijd vanuit die invalshoek geworven. Waarschijnlijk moeten we in de toekomst veel meer op zoek naar docenten die niet primair vakinhoudelijk expert zijn maar vooral in staat zijn om studenten te coachen, te begeleiden. Dat gaan we ook vragen van de huidige docenten.’
De plannen wekken argwaan op de werkvloer. Boiten erkent dat de gesprekken met docenten hierover ‘soms pittige discussies oplevert’. En dat begrijpt hij wel. ‘Je komt aan hun professionele identiteit. Ze zijn docent geworden om hun kennis over te dragen op nieuwe collega’s. Ze zijn vaak ook trots op “het DNA” van Windesheim, het belang van het contact tussen student en docent. Wanneer je ze dan voorstelt dat hun studenten ook bij ándere opleidingen vakken zouden kunnen volgen, is de primaire reactie er een van: liever niet! Ze hebben het gevoel dat er wordt “gepeuterd” aan wat zij met zo veel liefde doen.’
‘Peuteren’ is hier een understatement. Het onderwijs gaat de komende maanden grondig op de schop. En daarmee de taak van de docent. De plannen zijn nog vaag, en de neuzen staan nog lang niet allemaal dezelfde kant op. Maar dat zal over niet al te lange tijd toch écht anders zijn.
‘Studentbegeleider wordt primair aanspreekpunt’
Elske Siemonsma: “De student moet in de nieuwe situatie steeds kunnen terugvallen op de studentbegeleider als primair aanspreekpunt. Ook wanneer de student switcht of een eigen leerroute doorloopt. Daarbij is een coherente omgeving belangrijk waarin begeleiders regelmatig afstemmen. Studenten die uit beeld raken hebben een verhoogde kans op uitval.”
Als voorbeeld noemt ze een student die een uitstapje maakt naar een ander curriculum. “Juist op dat moment moeten SB-ers een overdrachtsmoment organiseren en moet duidelijk zijn wie aanspreekpunt is.” Ook bij studenten die vertragen of niet meer in een vaste groep zitten is de kans op uitval hoger. “Het is zonde wanneer begeleiders vanuit eigen perspectief tegenstrijdige adviezen aan de student geven, omdat ze niet goed hebben afgestemd. Of dat informatie die de student aan de vorige SB-er gaf niet bekend is bij de volgende SB-er. Want de student gaat daar wel vanuit.”
Ze vindt het belangrijk dat studentbegeleiders zich realiseren dat studenten zich in de toekomst vaker over de schotten van de eigen opleiding bewegen. “Daar staat echt iets nieuws te gebeuren en dat vraagt om een beweging waarin men de toekomstvisie eigen maakt. En om SB-ers die zijn toegerust met vaardigheden die daarvoor nodig zijn.”
Elske Siemonsma is teamleider van het Studiesucces-centrum en werkt samen met de nieuwe student-begeleidingsambassadeurs aan een hogeschoolbrede kijk op studentbegeleiding.
Teksten: Marcel Hulspas en Ernest Mettes
Foto’s: Herman Engbers
Met interesse dit artikel gelezen en ik vind het een mooie ontwikkeling. Studenten van verschillende opleidingen met en van elkaar te laten leren, hoe mooi is dat. In het bestaande systeem is dat hier en daar een beetje gelukt, maar naar mijn idee veel te weinig, terwijl het belangrijk is dat studenten tijdens de studie al over hun eigen opleidingen leren heen kijken. Dat wordt ook van ze gevraagd op de arbeidsmarkt. Denk aan technologisering en zorg en welzijnsopleidingen, aan jeugdhulp en onderwijs. Nu kunnen studenten er zelf voor kiezen. En de docent? We zijn er toch voor de studenten?
Ik heb met afschuw dit artikel gelezen. Opnieuw wordt er, `na pittige discussies’, met nog geen enkel plan, gewoonweg gesteld dat het anders moet. C’est le ton qui fait la music.
Ik hoor van studenten op onze kleine afdeling, zowel op bachelor als ook op masterniveau, dat ze juist experts willen, hongerig als ze zijn naar verdieping van het vak waar ze voor hebben gekozen. ‘Docenten, dat waren altijd experts in hun vak die op een gegeven moment besloten dat ze nieuwe collega’s wilden opleiden’. Wat een gruwelijk eenzijdige blik op de aanleiding tot docentschap. Het ontkent dat ik opleiden breder zag en zie dan kennis overdragen. Dat opleiden al includeert dat ik begeleid, coach, ondersteun, prikkel, uitdaag, inspireer, keuzes bied. Ik ben er voor studenten, ja.
Blijf van mijn vak(kundigheid) af. Ik word geen compleet andere docent. Never nooit niet.