Elke student krijgt straks een ‘persoonlijk begeleider’. Bij deelraadvoorzitter Jan Bansema roept dat voornemen vooral veel vragen op.
De kop van het artikel ‘Van expert naar begeleider’ laat zich goed interpreteren: Gedurende de studie wijzigt de rol van de docent van expert in de onderbouw (propedeuse en 2e/3e jaar) naar die van begeleider en sparringpartner in de bovenbouw (3e en 4e jaar). De inhoud van het artikel schetst echter een heel andere uitleg: expertise is voor ‘de nieuwe docent’ helemaal niet meer zo belangrijk, die nieuwe docent is namelijk gelijk al veel minder een expert en veel meer een begeleider. Zeker, studenten hebben recht op goede begeleiding. Maar dan niet van zomaar begeleiders ergens op afstand maar van hun vakdocenten die ze de hele dag zien en spreken. Dat vraagt docenten die niet alleen oog hebben voor ‘hun’ specifieke vak, maar ook voor de student/persoon achter de student en het vakgebied waarin deze later moet functioneren. Het is inderdaad de vraag of iedere individuele docent daartoe in staat is. Mocht dit niet het geval zijn, dan is het aan de organisatie om daar iets mee te doen.
Waar het artikel terecht aandacht aan geeft, is dat studenten meer regie op hun eigen ontwikkeling moeten krijgen. Studenten moeten eigenaar zijn/worden van het eigen leren en moeten mogelijkheden krijgen elders leseenheden te volgen. Het is echter de vraag of de gemiddelde student zit te wachten op de vorm van keuzevrijheid zoals deze in het artikel geschetst wordt. Waarom beginnen met veel keuzevrijheid (en weinig kennis om die keuze te kunnen maken) en eindigen in een situatie waarin weinig meer te kiezen is? Dit flip-the-study-voorstel zal misschien voor een klein aantal studenten positief uitpakken maar de grote meerderheid zal eerst de regels van het schaken willen leren om, als ze die eenmaal machtig zijn, zelf wedstrijden op niveau te kunnen spelen.
Het artikel stelt dat begeleiding essentieel wordt. Alsof dat nu niet het geval is, immers studenten moeten in de huidige onderwijsvormen ook goed begeleid worden. En om dat te realiseren moet er voor elke student een persoonlijk begeleider komen. Maar een ervaringsdeskundige kan je vertellen dat je bij meer dan zestig personen snel het overzicht (en het contact) kwijt bent. Daarnaast leert de ervaring dat mensen vaak iets anders doen dan ze zeggen te (zullen) doen. Dat zie je alleen maar als je er bovenop zit, in een les bijvoorbeeld.
Het begeleidingsvoorstel roept op zijn minst vragen op. Bijvoorbeeld over het te geven advies. Wie kent alle (meer dan) vijftig opleidingen inhoudelijk? Hoe kun je advies geven over iets waar je inhoudelijk niets vanaf weet? Wat gaat deze centrale begeleider nog meer doen behalve begeleiden (want hij/zij heeft immers geen vak meer)? En hoeveel studenten begeleidt deze persoon dan? Wie is in de nieuwe situatie eigenlijk echt ‘eigenaar’ van het leren? De student die (met (zeer) beperkte kennis) kiest, of de begeleider die adviseert?
Het artikel heeft in ieder geval een duidelijke afsluiter: ‘Het onderwijs gaat de komende maanden grondig op de schop. En daarmee de taak van de docent’. Een beetje historische kennis leert ons dat geen enkele onderwijsrevolutie ooit iets goeds heeft opgeleverd. Integendeel. De literatuur staat bol van de rampen die over het onderwijs zijn uitgestort. Gelukkig is er ook genoeg literatuur over wat je wél moet doen. (Zie bijvoorbeeld het artikel van Saskia Brand-Gruwel op onderwijsinnovatie.ou.nl.) Nu maar hopen dat iemand dat leest.
Jan Bansema is voorzitter van de deelraad Techniek
Dit is een reactie op het in het interview met programmaleider Mark Boiten: Van expert naar begeleider