Sinds een aantal weken, eigenlijk vanaf het moment dat de term ‘de Britse mutant’ viel, moeten alle medewerkers van een interviewprogramma dat ik presenteer zich preventief laten testen, zowel bij de lokale GGD, een etmaal van tevoren, als op de dag van de opnames. Ik weet niet of jullie weleens zijn getest, maar het is écht verschrikkelijk. Alsof iemand met een wattenstaaf in je hersenen pulkt. Mijn hoofd voelt altijd gekneusd na afloop. Daarom bedacht ik een tactiek: ik moest de tester, vaak een student die het als bijbaantje doet, op een of andere manier psychologisch bewerken.
‘Ik hoop wel dat jij kundig bent,’ zei ik de laatste keer. ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg hij vanonder zijn mondkapje. ‘Je collega bleef maar duwen en duwen, alsof hij het niet goed kon.’‘Het is zo voorbij, meneer, als u zich maar ontspant.’ Hij prepareerde zijn staafje en noteerde wat persoonlijke gegevens op papier. ‘Wil je een foto van mijn kinderen zien?’ Ik weet ook niet waarom ik dat aan hem voorstelde; misschien zou hij milder worden als hij begreep dat ik twee kinderen heb. ‘Heel lief.’ ‘Weet je, je mag die hele telefoon wel hebben, als je maar rustig aandoet met het staafje.’ ‘Het is zo voorbij. Echt.’
We gingen, een paar minuten later, bijna draaien, zoals dat in jargon heet. Niemand had corona. Plotseling wandelde onze redacteur tegen een cameraman op. Ze stonden tegen elkaar, vanwege het gebrek aan vierkante meters in de studio. Een grote shock. ‘Wacht eens even,’ riep ik. ‘Als we allemaal twee keer negatief zijn getest, en verder met niemand in aanraking kwamen, dan mogen we nu toch gewoon aan elkaar zitten en zo?’ Ik zag hoe de corpulente geluidsman naar de bloedmooie productie-assistente loenste. ‘In principe klopt dat wel,’ zei de tester, terwijl hij de studio verliet. ‘Jullie zijn een bubbel.’ Heel voorzichtig begonnen de medewerkers van het programma aan elkaar te zitten. Alsof buitenaarde wezens elkaar in die ruimte hadden ontmoet en wilden voelen van welke substantie die ander was gemaakt.
Ik zat op mijn stoel en zag hoe iedereen elkaar begon te omhelzen, een tikkeltje onwennig en vaak veel te lang. Er werd hard gelachen. Dat was niet uit plezier maar eerder door de treurigheid van de situatie. En tegelijkertijd was er opluchting; we wisten waarvoor we het allemaal deden. Nu moesten we het nog eventjes volhouden. Ik hoop dat het jullie ook lukt.