’Je moet elke verandering als een innovatie zien’
Windesheim in Almere heeft een gloednieuw lecroraat urban innovation. Aan lector Evert-Jan Velzing de taak om studenten, bedrijven en instellingen bij elkaar te brengen. ‘Dat is enorm leerzaam, nuttig en leuk, maar soms ook frustrerend.’
Een nieuw schooljaar gaat van start, en voor Almere betekent dat de start van een gloednieuw lectoraat: urban innovation. Er is een lector, Evert-Jan Velzing, er is een associate lector, Ingrid Bakker, met focus op het thema gezonde stad, een tweede associate lector begint volgende maand, en er zijn docent-onderzoekers. Inmiddels is het minorprogramma gestart met zeven studenten, en verder is het lectoraat betrokken bij de fieldlabs in de wijken van Almere en bij de comakerships. Aan Evert-Jan Velzing de taak om alle activiteiten voor de komende vier jaar te coördineren en het lectoraat op de kaart te zetten.
Maar eerst de onvermijdelijke vraag: urban innovation, wat is dat?
‘Mijn visie is: in een stad gebeurt van alles, ze verandert voortdurend. En al die veranderingen moet je als innovaties zien en je moet je daarbij afvragen: wat is de waarde ervan? We kijken dus niet alleen naar innovatie in de bouw of bij bedrijven, maar ook naar maatschappelijke innovaties, in de zorg of het buurtwerk. We werken dus niet alleen samen met bedrijven maar ook met maatschappelijke organisaties.’
Innovatie moet geld opleveren, toch?
Dat is de traditionele visie. Ze moet toegevoegde financiële waarde hebben. Maar maatschappelijk gezien zijn er veel meer ‘waarden’. Denk aan werkgelegenheid, de gezonde wijk, de veilige wijk. Maar hoe weeg je die tegen elkaar af? Veel nationale onderzoeksinstituten zijn nu al bezig met de vraag hoe je die andere waarden kunt meten. Daar maken we dankbaar gebruik van, maar het blijft een complex vraagstuk. En daarnaast willen we ook in gesprek met bewoners, bedrijven en instellingen: wat zien zij als waardevol? Op die manier nadenken over innovatie en waarde is leuk, het vereist creativiteit en inspiratie. Maar er is ook de onzekerheid. Je weet wat je wilt bereiken maar je weet niet of dat gaat lukken
Je komt van de Hogeschool Utrecht, waar je docentonderzoeker was. Kun je een voorbeeld geven van een project daar waaraan je hebt meegewerkt?
‘Ik heb daar vijf jaar onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het Werkspoorkwartier, een oud industrieterrein. De gemeente wilde dat op een duurzame manier ontwikkelen, en ook zinvol voor de omliggende wijken. Wat je ziet is dat er allerlei initiatieven ontstaan, eigenaren van oude loodsen willen ze herontwikkelen, en dat moet dan duurzaam. Enerzijds ben je observator maar je betrekt ook studenten bij concrete vraagstukken. Waar moet ik dan bakstenen halen, wat doe ik met oude plafondplaten? Studenten technische bedrijfskunde zoeken dan naar oplossingen voor een circulair proces. Andere studenten, bijvoorbeeld van de opleiding creative buisiness, kijken naar mogelijke samenwerkingsverbanden waar die bedrijven helemaal niet aan gedacht hebben. Al die projecten leveren onderzoeksmateriaal op voor het lectoraat, de studenten hebben een leerzaam project en bedrijven krijgen ideeën gepresenteerd. En in de praktijk pikken ze die vaak op.’
In hoeverre is de werkwijze van het onderwijs een hinderpaal?
‘Soms wel. Er zijn vaak veel verschillende partijen bij betrokken en dat leidt tot heel veel verschillende vormen van samenwerking. Juist voor kleine bedrijven kan zo’n grote, logge onderwijsinstelling niet snel genoeg zijn en dat leidde wel tot wrijving. En na een jaar denk je “dit nooit meer” óf wordt de meerwaarde van de samenwerking tóch voor iedereen zichtbaar. In Utrecht hebben ze Questprojecten, dat is vergelijkbaar met de comakerships hier in Almere. We konden veel doen, veel verbindingen leggen – maar het begint óf in september óf in februari. Dat is voor sommige bedrijven lastig. Dat moet je goed uitleggen. En dan blijkt dat de samenwerking met onderwijs enorm nuttig is.’
Maar de hogescholen dienen zich ook aan te passen.
‘Wat je als hogeschool zeker óók moet doen is de muren tussen de verschillende opleidingen, en de verschillen in werken, wegnemen. Dat moet flexibeler. Voor studenten is dat samenwerken met studenten uit verschillende opleiding enorm leerzaam, nuttig en leuk, en frustrerend ook. Het lukt niet altijd. Voor onze minor urban innovation is een dergelijke samenwerking een belangrijke basis.
Wat is je meerwaarde vergeleken met commerciële adviesbureaus?
‘Een bedrijf dat weet wat het wil, dat echt dan-en-dan een concreet resultaat wil zien, kan misschien beter een commercieel bureau in de arm nemen. Maar verder werken bedrijven graag met studenten want ze zien ze toch ook als potentiële nieuwe medewerkers. En studenten hebben meer vrijheid, brengen een andere inspiratie binnen. Dat kan prettig zijn. Daarnaast heb je als onderzoeksgroep veel kennis en ervaring die je kunt inbrengen. Dat is de mooie rol van lectoraten: enerzijds kijk je naar de kennisontwikkeling maar tegelijkertijd wil je zo dicht mogelijk bij de praktijk staan, de modellen toetsen aan concrete ervaringen.’
Het lectoraat heeft een vliegende start, met een minor en deelname aan de comakerships. Wat vind je van dat laatste?
‘Daarbij kun je heel veel verschillende opdrachten voorleggen aan heel veel studenten. Vaak in samenwerking met bedrijven of organisaties uit de praktijk. Het is voor ons lectoraat heel nuttig, dat we daaraan meedoen. Zo zorgen we ervoor dat onze studenten in aanraking komen met praktijk én onderzoek’.
Kun je een concreet voorbeeld geven van waar je hier in Almere mee gaat beginnen?
‘We willen graag op het Floriadeterrein kijken naar wat er gaat gebeuren met de gebouwen die daar staan en naar wat voor nieuwbouw er daar zal worden gebouwd. Het zou toch een gemiste kans zijn als er daar wel geëxperimenteerd wordt en daar niets op volgt. Op dat terrein staat bijvoorbeeld Circuloco, dat is een circulair gebouwd huis, gemaakt van gerecycleerde en biobased materialen. We willen graag met Circuloco kijken naar wat hebben ze geleerd en wat gaan ze met die kennis doen.’
De komende jaren lijken vooral vraagstukken rond energiekosten en armoede een grote rol te gaan spelen. De voedselbank is een voorbeeld van urban innovation…
‘We hebben op Windesheim natuurlijk al het lectoraat energietransitie maar de vraag “hoe kunnen we energie besparen?” zal zeker op de studenten afkomen. We hebben ook zeker de ruimte om die vraagstukken op te pakken. Daarin is het lectoraat flexibel. En armoede is natuurlijk ook een belangrijk thema. Zeker wanneer je zoals onze fieldlabs werkt op wijkniveau moet je heel goed naar die cijfers kijken en nadenken over de impact daarvan. Dankzij onze fieldlabs en het netwerk in de wijk komen studenten in aanraking met allerlei organisaties. Ik denk dat vooral voor studenten social work de voedselbank een heel interessant onderwerp is – maar ook bijvoorbeeld bedrijfskunde of logistiek. Hoe kun je de goederenstromen binnen de wijk een goede bestemming geven?’
Je bent wel de enige lector urban innovation in Nederland… ‘Dat klopt. Maar er is al veel uitwisseling met andere hogescholen waar onderzoekers aan vergelijkbare vraagstukken werken. Die zijn stuk voor stuk regionaal gefocust, zij zien weer andere vraagstukken en oplossingen, en wij kunnen ideeën van andere hogescholen hier introduceren.’
En uni’s, denken die mee?
‘Steeds meer. Dat heeft met de Nationale Wetenschapsagenda te maken en een andere inrichting van de onderzoeksfinanciering. Het ministerie wil dat universiteiten met hun onderzoek dichter bij de praktijk komen te staan en meer gaan samenwerken met hogescholen en roc’s. Ik zie dat dat ook echt gebeurt en daar haken wij bij aan. Juist onze aanpak met fieldlabs en onze contacten in de praktijk, ons eigen netwerk, vinden ze heel prettig. Al moeten we er wel voor waken dat het onderzoek dat relevant is voor hogescholen, dus sterk praktijkgericht, binnen die samenwerking behouden blijft.
Tekst: Marcel Hulspas
Foto: Jasper van Overbeek illustratie: Gilles Tijmes