De aandacht voor eetstoornissen lijkt verdwenen. Ten onrechte, vindt Marlies Rekkers, onlangs gepromoveerd op dit onderwerp. ‘Iedereen kent wel iemand in zijn omgeving die last heeft van een eetstoornis.’ Ze leert haar cliënten anders naar hun lichaam te kijken. En dat helpt.
Het was een lange weg naar de promotie. Marlies Rekkers werkte al enige jaren bij de masteropleiding Psychomotorische therapie (PMT) toen ze prof. Anita Jansen van de Maastrichtse vakgroep Experimentele psychologie, een autoriteit op dit gebied, voorstelde om bij haar te promoveren. Jansen zag dat zeker zitten en na een eerste pilotonderzoek werd er een subsidieverzoek ingediend. Maar dat werd niet gehonoreerd. En dat was niet de enige hindernis op weg naar haar promotie afgelopen februari. Rekkers: ‘De wetenschappelijke belangstelling voor eetstoornissen is helaas minder groot dan voor andere stoornissen zoals angst en depressie. En dat terwijl eetstoornissen het hoogste sterftecijfer hebben van alle stoornissen en het met name jonge mensen treft.’
Enkele jaren later bood lector Jooske van Busschbach de mogelijkheid om op Windesheim te promoveren, dat wil zeggen in samenwerking met de Universiteit Utrecht. ‘Ik heb toen nog wel geaarzeld; wil ik dat nog voordat ik met pensioen ga? Maar ik bedacht dat ook als het niet lukt, ik in elk geval een aantal publicaties heb geschreven over een onderwerp dat mij zeer ter harte gaat. Ik ben in 2018 gestart en in de zomer van 2023 was het manuscript af.’
Kun je de inhoud kort samenvatten?
‘Kern van mijn proefschrift is dat de behandeling van lichaamsbeleving bij eetstoornissen een veel prominentere plek moet krijgen. Dan hebben we het over anorexia, boulimia en binge eating disorder. Voor die behandeling heb ik een protocol ontwikkeld, mede op basis van experimenteel onderzoek van Anita Jansen. Daarnaast onderzoek ik twee vragenlijsten, die lichaamswaardering meten en die kunnen worden ingezet om te zien of de lichaamsbeleving voor en na de behandeling echt verschilt. Met behulp van groepen cliënten heb ik zowel de psychometrische kwaliteiten van de vragenlijsten als het protocol geëvalueerd.’
Dat lichaamsbeleving bij eetstoornissen een grote rol speelt is geen nieuws…
‘Nee, maar het onderzoek daarnaar vindt vrijwel altijd plaats met behulp van niet-klinische groepen, gewone mensen zogezegd, en dan wordt er ook met name gekeken naar de rol die lichaamsbeleving speelt in het ontstaan en onderhouden van een eetstoornis, maar het frappante is dat er heel weinig onderzoek is gedaan naar de behandeling van lichaamsbeleving bij klinische groepen.. Ik zie vrijwel nooit onderzoeksartikelen over het effect van concrete interventies. Er zijn ideeën genoeg maar die zijn dan vaak ook weer getest op niet-klinische groepen.’
‘Ik heb voor de evaluatie van het protocol nu wel een klinische groep onderzocht; vijfentachtig mensen uit mijn eigen praktijk die ook écht een eetstoornis hebben. Die hebben een behandeling met het protocol gehad en daarnaast hebben we gekeken welke factoren ervoor kunnen zorgen dat de behandeling minder goed gaat. Zo bleek de mate van depressie bij start van de behandeling van invloed. Anderzijds zorgde het protocol voor een significante vermindering van depressieve gevoelens – naast de beoogde verbetering van de lichaamsbeleving. Maar ik kon alleen voor- en nametingen doen en er was geen controlegroep. Wat nu nodig is, is een breder onderzoek met bijvoorbeeld een controlegroep.’
Kun je het protocol toelichten?
‘Het protocol heet: Positieve Lichaamsbeleving en is gericht op het aanbieden van “positieve lichaamsexposure”. Mensen met een eetstoornis denken vaak heel negatief over hun lijf. Ook mensen met binge eating disorder, waar men dat meestal niet direct verwacht. Sterker, juist die groep reageert heel goed op de behandeling. Ik leer cliënten hun focus te verleggen. Niet uitsluitend aandacht besteden aan de lichaamsdelen die ze heel negatief beoordelen (dat zijn vaak de buik, bovenbenen, billen) maar juist aan andere lichaamsdelen die ze wél positief beoordelen. Hun haar; neus, ogen of wat dan ook. Wanneer je zo iemand aan het begin van de behandeling vraagt één cijfer te geven voor hun hele lichaam dan is dat vaak een 1 (op een schaal van vijf; hoe hoger hoe positiever). Dat doen ze op basis van de lichaamsdelen die ze “lelijk” vinden, die als het ware positief beleefde lichaamsdelen naar de achtergrond doen verdwijnen.’
‘Het protocol leert ze om de focus te leggen op lichaamsdelen die positief worden beleefd maar die aanvankelijk dus niet in hun hoofd opkomen. En dan leer ik ze om niet alleen te letten op positieve uiterlijke kenmerken, maar ook positief beleefde functionele aspecten of positieve tactiele (lichaamscontact) associaties. Daar moet je de aandacht naar sturen. Je laat ze ernaar kijken, leert ze erover praten, denken en ervaren, en zo wennen ze aan iets wat ze eerder nooit deden. En dan zie je dat dat ene cijfer voor het hele lichaam omhoog gaat, naar 3 of 4. Ze zeggen na afloop vaak dingen als: “Praten over mijn neus, ik dacht: waar gáát dit over?? Maar ik denk en voel het nu echt heel anders.”’
En dat helpt, uiteindelijk?
‘Mijn visie is dat lichaamsbeleving vaak de basis vormt van de eetstoornis. Wanneer iemand zich zo negatief voelt over het eigen lichaam, probeer je hier een oplossing voor te zoeken, bijv. door minder te gaan eten en/of meer te gaan sporten en kan daar op een gegeven moment niet meer mee ophouden. In heel veel klinieken wordt het eetgedrag behandeld, maar niet de onderliggende oorzaak: de negatieve lichaamsbeleving.’
Vroeger kreeg de mode-industrie de schuld voor dat negatieve lichaamsbeeld. Later kwam de nadruk te liggen op mogelijk misbruik. Hoe denk jij daarover?
‘Er kan een zeker een trauma spelen, waarbij het lichaam is geschonden en hierdoor als zeer negatief wordt beleefd. Maar het kan ook dat je als kind gepest werd met uiterlijke kenmerken. Of dat je opgroeit in een gezin waar lichamelijkheid, omgaan met je lichaam, niet voorkwam, taboe was; waarin nooit geknuffeld werd. In het verleden had de mode-industrie zeker een kwalijke rol en nu hebben de social media heel veel invloed. Wat je nu ook ziet is dat ouders heel veel bezig zijn met hun lichaam, met diëten en sporten. Dat brengen ze over op hun kinderen. Maar het is nature én nurture. Het heeft ook te maken met je karakter, een zekere “kwetsbaarheid” doordat je bijvoorbeeld perfectionistisch bent, obsessieve persoonlijkheidstrekken hebt of behept bent met een laag zelfbeeld.’
De belangstelling voor eetstoornissen lijkt minder groot dan voor andere stoornissen, zei je…
‘Er zou veel meer aandacht voor moeten zijn. Iedereen kent wel iemand in zijn omgeving die last heeft van een eetstoornis.’
En bij de opleiding PMT?
‘Ik heb 25 jaar lang met ontzettend veel plezier gewerkt bij de masteropleiding PMT maar ik moet ook constateren dat psychomotorisch therapeuten die de master doen heel weinig onderwijs krijgen wat betreft eetstoornissen. En hetzelfde geldt voor andere opleidingen, zoals huisartsen en psychologen. Doordat het niet of nauwelijks in hun opleiding aan de orde komt, signaleren ze het vaak te laat, kunnen ze er niet mee omgaan of ze denken te lang dat het om een burn-out of een depressie gaat, waardoor er tijd verloren gaat.’
Waaróm is die belangstellingmogelijk minder?
‘Het wordt toch nog als een “vrouwenkwaal” gezien en dan kiest men bij het invullen van het curriculum voor onderwerpen die mannen én vrouwen betreffen, zoals depressie. Het wordt vaak ook gezien als een moeilijke stoornis waar je weinig mee kunt.’
Is het een vrouwenkwaal?
‘Nou… vroeger zag ik in mijn praktijk veel vrouwen en af te toe een man. Maar de laatste jaren zit ik toch op zo’n veertig procent mannen. Veel mannen worstelen met het ideaal om een gespierd lijf te krijgen. Dan gaan ze veel extra eiwitten tot zich nemen, excessief trainen – en dan kan het obsessief worden en zich tot een eetstoornis ontwikkelen.’
Waarom moeten juist psychomotorische therapeuten hier meer van weten?
‘Psychomotorische therapie kan een hele belangrijke rol spelen bij de behandeling van de negatieve lichaamsbeleving, doordat het een lichaams-en bewegingsgerichte therapie is. Psychomotorische therapie wordt in de GGZ Zorgstandaard eetstoornissen ook expliciet genoemd. Tegelijkertijd zijn er te weinig psychomotorisch therapeuten die dit kunnen of willen omdat ze er geen kennis mee hebben gemaakt tijdens de opleiding.’
En dan roep jij: méér lessen!
‘En waar ik dan op stuit is dat de opleiding al zo vol zit. Wat moet er dan uit? Hoor ik dan. Daar heb ik ook weer begrip voor. Ik geef jaarlijks in het tweede jaar van de master PMT de gastles eetstoornissen maar ja… dat is maar één les. Maar ik ben er trots op dat Windesheim in elk geval deze promotie heeft willen bekostigen en dat het onderwerp lichaamsbeleving bij eetstoornissen zo op de kaart is gekomen. Het is namelijk heel belangrijk dat we als psychomotorische therapeuten laten zie dat we evidence based werken. Een jaar of tien geleden kregen we van de zorgverzekeraars de waarschuwing dat we méér aan onderzoek moeten doen en deze promotie is daar onderdeel van – en dat is de verdienste van de lector Jooske van Busschbach. Ik denk dat van alle lectoraten PMT in ons land die van Windesheim de meeste evidence levert. Maar als ik toch nog wat mag zeggen…’
Een puntje van kritiek is altijd welkom.
‘… Ik vond het best wel heavy dat je bij het bereiken van je pensioen door Windesheim in één klap van alles wordt afgesneden. Dat was voor mij op 1 maart; vanaf dat moment was ik mijn mailadres en mijn contact met collega’s kwijt. Dat vond ik zacht gezegd niet leuk.’
Marlies Rekkers promoveerde op 16 februari 2024 in Utrecht op het proefschrift ‘Body image in eating disorders’.
Tekst: Marcel Hulspas
Foto’s: Jasper van Overbeek