Er hangt een gespannen sfeer in het klaslokaal. Uit elke hoek ruik ik zweetoksels. Samen met mijn oude groepje zit ik vooraan in de klas. Vandaag gaan we nieuwe groepjes maken voor het volgende project. De invaldocent, van mijn leeftijd, haalt een hand door zijn perfecte, glanzende haren en stelt zich voor met vijf slides in zijn PowerPoint. En dan mogen wij ons voorstellen. In bijna zes maanden ben ik bevriend geworden met onze supergroep. Nu worden we losgewrikt van elkaar. Het voelt alsof ik op het punt sta beide armen te amputeren.
Gisteren analyseerde ik met een vriendin wat er vandaag zou gaan gebeuren. Kunnen alle voorkeuren tegemoet worden gekomen? Nee, was het antwoord. Er zou één groep ontstaan waarin niemand blij wordt. Mijn angst was natuurlijk om daarin terecht te komen. De kans op een trauma is zeer aanwezig. De opdracht is om bij je favoriete project te gaan staan. In de weken hiervoor werden bondjes gesloten, want groepsgenoten zijn belangrijker dan een leuk project. Ook ik ben medeplichtig aan deze groepsvorming.
Iedereen staat stil, het laatste groepje wordt niet gevormd. Ik sta op een perfecte plek, met leuke klasgenoten. Ik heb de loterij al gewonnen. Hij kijkt mij aan. Ik kijk weg. Mijn zweetoksels worden dampiger met de seconde. Onze narcistische invalkracht krijgt langzaam maar zeker een groeiende haat voor onze klas. Het meisje dat niet naar de les kon komen, wordt het eerste slachtoffer: “Ik geef geen f**k om iemand die er niet is,” zegt de invalkracht. Mijn mond valt open. Ik wist niet dat ‘ie boos werd. Naast de jongen waarmee niemand wil samenwerken ligt nu een briefje met haar naam erop.
Nog één persoon en het groepje is gevormd. Mijn hart bonst. Hij loopt naar een groepje waarin een van mijn vriendinnen, een oude groepsgenoot, staat. Met tandenstokers worden lootjes getrokken. De gezichten in de klas verzuren. Mijn vriendin trekt het kortste stokertje uit zijn hand. “We zijn compleet! Iedereen tevreden?” Ik kijk naar mijn vriendin. Ze ziet er ongelukkig uit. Niemand geeft antwoord. Na de les ga ik naar haar toe. Ik leg een hand op haar schouder: “Hé, maar we hebben het wel overleefd,” zeg ik wat onhandig. Haar gezicht nog steeds wat vertrokken: “Gelukkig kan ik altijd met jullie roddelen over hoe slecht het gaat.” Ik lach: “Met cocktails!” Ze glimlacht. “Gelukkig hebben we elkaar nog.” De groepsvorming is klaar, de spanning is uit de lucht en de meeste mensen zijn opgelucht. “Gelukkig hebben we elkaar nog,” knik ik.