De Strategische Koers berust op goede uitgangspunten. Maar de balans tussen onderwijs en vrijheid van de student lijkt nu scheef te groeien, constateert Bas Baremans.
Begin oktober verschenen min of meer gelijktijdig twee ‘documenten’ die nadrukkelijk een andere kijk op onderwijs verwoorden dan tot voor kort gangbaar. De een betrof de bijdrage van Mark Boiten (tot voor kort projectleider voor ambitie 1 van de Strategische Koers) in WIN Magazine met als titel “Van expert naar begeleider”. De ander was de flyer die in opdracht van het College van Bestuur is gemaakt en gaat over het toekomstbeeld van studeren op Windesheim. Dit onder de naam “Wat is onze visie op onderwijs?”. Juist omdat deze stukken in het licht van de huidige onderwijspraktijk bezien zo scherp aan de wind lijken te varen, deze beschouwende reactie.
Het stuk van Mark stelt, dat Windesheim overschakelt op “ .. een compleet ander type docent”. Namelijk docenten die niet langer primair vakinhoudelijk expert zijn op hun vakgebied (specialist), maar vooral geacht worden om studenten te kunnen begeleiden en te coachen (generalist). Terecht stelt Mark, dat dit niet het type docent is, dat in het verleden op Windesheim is aangenomen. Kortom: het lijkt dat met deze invulling van de Strategische Koers wordt afgestevend op een mismatch van beschikbare, inhoudelijk bevlogen, docenten en noodzakelijke procesbegeleiders. Mark verwijst terecht ook naar het feit, dat de plannen op de werkvloer “argwaan wekken en dat gesprekken met docenten hierover soms pittige discussies opleveren”. Dit vanwege het feit dat hiermee hun professionele identiteit wordt geraakt en bovendien wordt gepeuterd aan iets wat zij met zoveel liefde doen.
Het brugje naar het tweede document is daarmee eenvoudig gemaakt. Want het vraagteken in de titel “Wat is onze onderwijsvisie?” is wat mij betreft geen toeval. Vertolkt de uitleg die in het stuk wordt gegeven aan de Strategische Koers namelijk wel “onze” onderwijsvisie? En wie wordt bedoeld met “ons”? Uit allerlei literatuuronderzoek blijkt, dat een visie zo sterk is als dat deze breed wordt gedragen. Bovendien dient de visie niet alleen gedragen, maar ook uit-gedragen te worden. Dat wil zeggen: er zal handen en voeten aan gegeven moeten worden, door diegenen die de visie in praktijk moeten brengen. In dit geval betreft dat docenten. Zij moeten in deze visie geloven, deze tot de hunne rekenen en dus bereid zijn om met de komst van een nieuwe visie op opleiden hun oude visie in te leveren. Alleen dan kan deze wezenlijke koerswijziging tot succes verworden. Want dat wat aanstaande is lijkt een enorme wijziging; ook daarin valt Mark geen rookgordijn te verwijten. Er wordt namelijk niet “alleen gepeuterd” aan wat docenten met liefde doen, maar het onderwijs gaar de komende maanden gróndig op de schop, zo stelt hij.
De strategische koers had bij aanvang onder ambitie 1 drie kernbegrippen als boodschap: persoonlijk, flexibel en uitdagend onderwijs. De lading daarvan was nog diffuus, maar op deze sympathieke ideeën kan niemand met een onderwijshart iets tegen hebben gehad. Insteek was ondermeer: om het maximale uit de student te halen; zorg te dragen voor een optimale afstemming van talent en opleiding; eigenaarschap voor leren meer bij de student te beleggen; samenwerkend leren te stimuleren; recht te doen aan verschillen tussen studenten; onnodige uitval te voorkomen; het verbinden van theorie-praktijk-werkveld in waar mogelijke interdisciplinaire vraagstukken en het voorkomen van onnodige uitval. Ook daar kan welhaast niemand op tegen zijn geweest zo lijkt me. De uitleg en verstrekkendheid die inmiddels wordt gegeven aan ambitie één roept onderwijl kennelijk echter vragen en weerstand op. Want is dat waar “ja” tegen werd gezegd bij het lanceren van het idee, of schiet het door in een éénzijdige uitleg ervan? Alle aspecten zouden immers ook prima in een “oude visie op opleiden” passen, voor zover ze daar al niet deel van uitmaakten. Maar dat is kennelijk niet wat werd bedoeld en de weegschaal lijkt te zijn doorgeslagen naar de zijde van ‘elke student is uniek’. Zij moeten het onderwijs mogen volgen wát ze willen, op het momént dat ze dit willen, bij wié ze dit willen en wáár ze dit willen. Een sympathieke gedachte vanuit de zelfdeterminatie theorie wellicht, maar behalve over autonomie gaat deze theorie ook over competentie en relatie, en die lijken onder druk te staan.
Er is mijns inziens nogal wat aan te merken op de verregaande praktische vertaalslag van ambitie 1 zoals deze momenteel gestalte lijkt te krijgen. En zonder volledigheid na te streven schieten me de volgende zaken te binnen:
- De incongruentie met het eerdere persona-onderzoek van Erik Bolhuis, waarin juist een mildere vorm van flexibiliteit de uitkomst vormde
- De return on investment die deze enorme investering vergt en vermoedelijk slechts een geringe studentpopulatie ten goede zal komen
- Het feit dat met deze investering de grote massa studenten niet gediend lijkt te zijn (maar waar desondanks minder aandacht voor resteert omdat het ‘alle hens aan dek is’ voor de zeldzame uitzonderingen)
- Het gebrek aan zelfregulatie waar veel studenten mee te maken hebben (ook bevestigd door onderzoek van Joke Voogt), maar waaraan voorbij lijkt te worden gegaan
- De papieren werkelijkheid van een nieuwe type student die zélf weet wat goed voor hem is (waar we drie jaar geleden nog verplicht een studiekeuzecheck moesten doen omdat studenten niet wisten waarvoor ze kozen en wat goed voor hen was)
- Het gegeven dat veel jongeren nog niet in staat zijn om een afgewogen keuze te maken (en hoe zouden ze dit eigenlijk ook moeten kunnen, als zij het speelveld nog niet overzien en het beroepsbeeld nog onvoldoende duidelijk is voor hen).
- De praktische haalbaarheid ervan (flexibiliteit kun je maar één keer weggeven) ook in het licht van de aanhoudende discussie over werkdruk
- De klaarblijkelijke en noodzakelijke overgang naar leeruitkomsten, zonder dat voor deze enorme herschrijving afdoende facilitering beschikbaar is anders dan de kwaliteitsgelden (die echter vele andere invullingen kennen)
- De kennelijke rolverandering van docenten, die plotseling i.p.v. ambachtelijk en specialistisch professional te mogen zijn plotseling en-masse begeleider moeten worden
- De angst voor de kwaliteit van het hoger onderwijs als we geen vakinhoudelijke specialisme meer nastreven bij docenten, maar hen bij hun sollicitatie toetsen op generalistische begeleidingsvaardigheden.
- Uit onderzoek blijkt dat voor leren sociale veiligheid met medestudenten en warme verstandhouding met de docent van enorme waarde zijn, maar hoe geef je daar vorm aan in steeds wisselende gezelschappen en groepen?
- Het feit, dat opnieuw gemakkelijk voorbij lijkt te worden gegaan aan bestaande en getoetste onderwijskundige kennis en ervaring , die wordt ingeruild voor de onzekerheid van een op ‘sympathieke ideeën’ gebaseerde inrichting van onderwijs
Zoals gezegd is op de drie onderliggende pijlers van ambitie 1 van de koers weinig af te dingen. Persoonlijk – uitdagend – flexibel onderwijs is immers de wens van nagenoeg iedereen die met lerende jongéren/ jongvolwassenen te maken heeft. Maar de extreme uitleg en vertaling ervan zoals in “het Toekomstbeeld” en het artikel van Mark gepresenteerd, vertolken niét míjn beeld van onderwijs en vormen niet míjn visie op docentschap. En naar ik beluister, geldt dat voor meer medewerkers en studenten niet. Dat schrijf ik niet uit zurigheid, maar uit zorg. Onderwijs is geen winkel; de student is geen klant en je sleutelt een diploma niet op dezelfde wijze in elkaar zoals je zappend wel een tv-avond kunt vullen. De maatschappelijke waarde van een diploma (kwalificatie) staat náást twee andere belangrijke onderleggers van onderwijs: je <duurzaam> leren verhouden tot de ander en het andere (socialisatie) en persoonsvorming, waartoe ook de plicht tot het overwinnen van weerstand behoort (subjectivering). Een netflix idee van onderwijs, waarbij je kunt hoppen en shoppen, staat daarmee op gespannen voet.
De veranderingen van afgelopen periode op de voorgevels, briefhoofden en in het logo van ‘onze’ hogeschool waren slechts kosmetisch van aard. Deze voorgestelde wijzigingen in onderwijsvisie zijn dat verre van. Zij zijn fundamenteel en grijpen diep in op zowel de voorgestelde wijze van leren als op de daarbij behorende rol van de docent. De nieuwe slogan van Windesheim “dichter bij jou” voelt in dat opzicht voor mij eerder aan als “verder van me vandaan dan ooit tevoren”. Ongetwijfeld zijn er opleidingen, docenten en studenten die deze nieuwe insteek een warm hart toedragen en er vol voor gaan. Er zijn echter ook opleidingen, docenten en studenten waarbij deze insteek voelt als een keurslijf dat wringt en knelt. Niet alleen ten aanzien van wat zij persoonlijk voorstaan, maar ook vanuit waar het werkveld om vraagt. Want hoewel de standaardleerroute blijft bestaan, lijkt flexibiliteit de norm te worden. Je zult maar een gewone student zijn…. Maar als dan toch elke student uniek mag (of moet?) zijn en maatwerk de norm is binnen een onderwijsvisie, geldt dit dan ook niet voor de opleidingen die ermee aan het werk dienen te gaan? Want hoeveel keuzevrijheid hebben zij nog?
Een succesvolle onderwijsvernieuwing is ‘a hell of a job’. Zij komt zelden van boven en nog minder vaak abrupt en dwars van opzij. Als dat wel het geval is, dreigt duiken en wat dan volgt is veelal een beleidsarme invulling; zeker in een omgeving met hoogopgeleide professionals. Succesvolle veranderingen komen meestal van onderaf en verlopen eerder incrementeel en adaptief. Er moet ruimte worden gevoeld doordat er structuur wordt verleend i.p.v. alleen te structureren; het belang moet worden ingezien in plaats van afgedwongen; het start in de praktijk en niet op de tekentafel; er is sprake van openheid en overdraagbaarheid en daarmee ook kans op geleidelijke opschaling in plaats van massale invoering; en het vraagt om flexibiliteit en niet om deadlines, formats en ‘one size fits all’. Het zou wat mij betreft zonde zijn als een kansrijk idee strandt omdat het te grotesk is aangezet. Maar hoe de koers te keren, als een schip eenmaal aan het zwenken is gegaan?
Bas Baremans is opleidingsdocent Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding bij het domein Bewegen en Educatie.
Dit is een reactie op het in het interview met programmaleider Mark Boiten: Van expert naar begeleider