Onlangs stuurde een student mij een korte en bondige mail: Ik wil een afspraak met u maken en dat kan op 7 januari. ‘O?’ dacht ik verbaasd. En daarna: maar jij bent toch degene die het verzoek doet? Dan is de datum die je voorstelt toch geen eis maar een vraag? Hoewel de boodschap nogal aanvallend overkwam, was dat helemaal niet de bedoeling van de student. Hij miste alleen de vaardigheid om de mail zo te formuleren dat die overkwam als een verzoek.
Je hoort mij niet zeggen dat taal makkelijk is. En nee, het is ook niet altijd eenvoudig om uit te leggen welke woorden de juiste zijn.
Pas geleden zag ik daar in mijn eigen stad een leuk voorbeeld van. Toen ik op een stille maandagmorgen onder de middeleeuwse poort door naar het centrum wandelde, passeerde ik een man die net zijn positie innam voor een foto. Hij ging er eens goed voor staan; borst vooruit, het linkerbeen losjes naast de rechter, armen gevouwen en kin omhoog. Het was grappig om te zien hoeveel zin hij in die foto had. De moraal was goed, de plek kon niet beter en ook het weer deed lekker mee. Nu alleen de fotograaf nog.
Man van het volk
De fotograaf hield een indrukwekkende telelens voor zijn geoefende oog en veerde op zijn stoere cowboylaarzen wat heen en weer voor de -ja, wat was het eigenlijk: een wethouder, een gemeenteraadslid? Terwijl ik passeerde hoorde ik de fotograaf zeggen: “Mja, ik weet het niet hoor, het mag wel wat meer Partij van de Arbeid. Een beetje meer man van het volk zeg maar.”
Op hetzelfde moment passeerde ik de man in kwestie en zag hem schrikken. ‘O echt?’ zei hij beduusd en meteen liet hij zijn borstkas zakken, als een ballon waar de lucht uitliep.
Terwijl ik mijn route naar de bakker vervolgde, trof het me hoeveel er in deze dialoog verzwegen werd. En ook: hoe weinig dat leek uit te maken voor het wederzijdse begrip. Het mag toch op zijn minst verrassend heten dat iemand onmiddellijk zijn schouders en borst laat zakken als de instructie luidt: het mag wel wat meer Partij van de Arbeid? Nemen arbeiders dan nooit een trotse houding aan? En houden ze er ook niet van als een ander dat doet; hun wethouder bijvoorbeeld?
Ongewenste associaties
Toch kwam er geen onvertogen woord over de lippen van de geportretteerde. Na een lichte verwarring plooide hij zich moeiteloos in de houding die de fotograaf met de Partij van de Arbeid associeerde, namelijk los en een tikje ineengezakt.
In reclames zie je deze associatieve vorm van taalgebruik voortdurend. Noem een brood ambachtelijk en de gemiddelde klant ziet meteen een blozende bakker voor zich die voor dag en dauw het deeg staat te kneden. Helaas geldt het omgekeerde ook. Gebruik je een ‘verkeerd’ woord om iets uit te drukken, dan gaan de associaties van je lezer onmiddellijk een ongewenste kant op.
Vluchtig lezen
Wat we van reclameschrijvers kunnen leren, is dat ze zich ALTIJD verplaatsen in de ontvanger. Die houding is ook bij het schrijven van e-mails de beste, omdat ontvangers nu eenmaal snel en vaak ook vluchtig lezen. De juiste woorden kiezen is dan cruciaal, evenals de grammaticale correctheid van het bericht. Wie een e-mail schrijft hoeft zijn lezer meestal niet te verleiden -zoals een reclameschrijver dat doet- maar een beetje meer aandacht voor de ontvanger is wel zo sympathiek en natuurlijk ook beter voor een goede verstandhouding.
Judith van der Stelt is schrijfcoach en dyslexiespecialist bij het Studiesuccescentrum Almere
Mooi verhaal Judith! Het lijkt zo klein en onbelangrijk, maar de toon kan veel uitmaken. Stel dat dit gebeurd was bij een sollicitatie: de student had meteen met 1 – 0 achter gestaan. Het lijkt me een goed plan om elkaar af en toe op dit soort kleine nuances te wijzen. Als we dat dan ook met de juiste taal doen, uitgaand van goede intentie maar net niet geslaagde uitwerking, kan dat het mailverkeer misschien fijner maken. Prettig, nu dat vaak het enige contact is dat we met elkaar hebben.
Mooi verwoord en herkenbaar Judith!