De minor future cities bestaat vijf jaar. Vijf jaar waarin deze ‘snelkookpan’ zijn waarde wel heeft bewezen. Wanneer studenten zich over échte ruimtelijke vraagstukken buigen en met hun eigen ideeën komen, luisteren de stakeholders aandachtig
Hij duurt niet langer dan tien weken, de ‘mini-minor’ future cities. Maar die zitten dan ok wel propvol. De vierdejaars techniekstudenten starten met een kick-off week om elkaar, en de manier van werken, beter te leren kennen. Op de laatste dag van deze week maken ze kennis met het project waaraan ze zullen gaan werken.
Dan komen de opdrachtgevers en andere belanghebbenden (de ‘stakeholders’) langs. Ze worden vervolgens verdeeld in groepjes van vier, vijf studenten. Die krijgen in de weken daarna, naast het ‘project future cities’, tevens het vak ‘lectures and field trip’, waarin ze andere projecten in het land én buitenland (dit jaar Kopenhagen) bezoeken en lezingen krijgen van gastdocenten. Ze leggen hun bevindingen daarbij vast in een kleurig Magazine. Daarnaast gaan ze concreet aan de slag met nieuwe ideeën voor het project.
Dat was dit jaar ‘Hanzekwartier en Campus 2050’, een plan van de gemeente en de provincie om dit gebied te verdichten (meer nuttige vierkante meters), open te stellen voor meer woningbouw én een verbinding te maken met de campus van Windesheim, aan de andere kant van de IJsselallee. Iedere groep kreeg een specifiek onderwerp mee, en uiteindelijk moesten ze dat bij het project integreren. Al hun ideeën werden uiteindelijk tijdens een ‘markt’ aan de opdrachtgevers (Hanze Coalitie, Windesheim en Gemeente) en stakeholders gepresenteerd.
Vijf jaar geleden startte de minor met twintig studenten. Nu zijn dat er vijftig, en dat is bijna de max. Ze komen van de opleidingen RO mobiliteit, bouwkunde en civiele techniek, maar er zijn ook exchange studenten van partneruniversiteiten. De begeleiding in deze creatieve ‘snelkookpan’ bestaat uit vier docenten: Sabine Bodingius van civiele techniek (tevens de coördinator), Jochem Hilhorst van de opleiding bouwkunde, Henrike Francken-Vogelzang van RO mobiliteit en Tristan Sim, ook van civiele techniek. (Niet aanwezig in dit gesprek.)
Hoe kijken die studenten aan tegen de toekomst?
Hilhorst: ‘Nou… tijdens de kick-off week moeten groepjes studenten een filmpje maken, een bericht vanuit de toekomst naar deze tijd. En dan zie je bijna fifty-fifty positieve en negatieve toekomstbeelden. De helft zegt: de wereld gaat naar de verdoemenis; de andere helft heeft zoiets van: dat gaat niet gebeuren, we gaan oplossingen vinden.’
Bodingius: ‘Ze beseffen allemaal dat de toekomst op hun schouders rust.
Zijn de stakeholders geïnteresseerd in hun visie?
Hilhorst: ‘Zeker. Wat je ziet is dat er in de loop van de vijf jaar een groep stakeholders is ontstaan die erg betrokken is bij de verschillende opdrachten.’
Bodingius: ‘Heel veel bedrijven vinden het geweldig om onderwijs te koppelen aan wat zij doen. Als je als bedrijf betrokken bent bij een project dan wil je weten wat de studenten daarvan vinden. Hoe zouden studenten de campus verbinden met de spoorzone? Dan zijn frisse ideeën heel waardevol. Wij docenten komen uit het werkveld en zijn daardoor al een beetje “verpest”. Het mooie van studenten is dat ze er echt blanco over kunnen nadenken.
Maar het uitgangspunt blijft het plan van de gemeente en provincie.
Hilhorst: ‘Dat klopt. Centraal daarin staat dat het aantal vierkante meters verdubbeld moet worden en dat er in dat gebied veel meer gewoond moet gaan worden. Maar dat plussen we op met een aantal aanvullende eisen. Het klimaat gaat veranderen, dus zeggen we: het regent straks veel harder maar er komen ook droge perioden. Dus er moet wateropslag gerealiseerd worden. Ehhh…. de IJssel kan overstromen. En we maken het nóg spannender: er moet ook voedsel geproduceerd worden.
En energie. Eigenlijk moet het gebied energiepositief worden. En in 2050 moet ook de biodiversiteit gegarandeerd zijn
‘Een aantal oplossingen was écht inspirerend. Zo is er een plan bedacht voor een tunnel onder de IJsselallee, waardoor de spoorzone en campus op maaiveld verbonden worden. Het aangrenzende natuurgebied wordt hierin meegenomen, zodat er ook gelijk een verbinding met natuur gemaakt wordt en de natuur het gebied binnenkomt. Als vertegenwoordigers van de gemeente en provincie dat zien, dan zie je ze denken: wat zou dat kosten? En gelukkig had een van de groepjes al een globale kostenberekening gemaakt.’
Francken-Vogelsang: ‘Een ander mooi idee: we willen meer water in het gebied vasthouden. En het wordt een autovrije wijk. Geen auto’s in de wijk – maar hoe kan dan het afval dan worden opgehaald? Nou, dat kan dan via het water. Dat soort oplossingen, daar kunnen studenten mee komen. Ze zitten nog niet gevangen in “dat kan niet”, “dat is te duur”. De uitdaging is daarnaast om goed na te denken over: welke gebouwen handhaaf je, en hoe? Ga je alles neerhalen of maak je slim gebruik van de bestaande bebouwing?’
Hilhorst: ‘je ziet ook dat stakeholders in de loop der jaren steeds meer geïnteresseerd zijn in die laatste oplossing.
Zijn de stakeholders wel onder de indruk van woeste plannen?
Hilhorst: ‘De reden waarom de stakeholders geïnteresseerd zijn is dat niemand eigenlijk weet hoe het nou moet, hoe die dingen in elkaar kunnen grijpen. De afgelopen vijf jaar hebben ook wij als docenten met deze minor daarover veel geleerd. Het is die vijf jaar echt een soort living laboratorium geweest.’
Francken-Vogelsang: ‘Aan het begin van het eerste jaar dat ik meedeed dacht ik: waar moet dit eindigen? Het jaar daarop weet je dat al een stuk beter. De studenten hebben wanneer ze starten datzelfde gevoel maar zij hebben veel steun aan onze student-assistent Annemijn, die zelf ook deze minor heeft gevolgd. Die weet wat voor vragen er leven, en ze kan daar op inspelen.’
Hoe gaan jullie met die groepjes om, wat is jullie rol?
Hilhorst: ‘Dat verschilt. Soms doet een groepje te veel aan luchtfietserij, dan moet je vragen om een goede onderbouwing…’
Bodingius: ‘Andere zijn te veel met gebouwen bezig, dan moet je vragen na te denken over hoe mensen daar dan zullen leven. Om daar meer over te weten te komen kunnen ze bijvoorbeeld iemand interviewen over het topic ‘gezonde stad’. Ook kun je denken om bijvoorbeeld studenten social work hierbij te betrekken maar we hebben op een gegeven moment besloten dat we het wat betreft studenten houden bij het ruimtelijk domein. Het is al lastig om die samen te brengen, om de verschillende ruimtelijke disciplines te leren samenwerken.’
En de stakeholders steken ook wat op…
Hilhorst: ‘De eerste future cities moesten de studenten nadenken over de ontwikkeling van Breecamp West, de uitbreiding van de wijk Stadshagen. De studenten gooiden de auto eruit. Toen de Gemeente en medewerkers van BPD Bouwfonds Gebiedsontwikkeling, die aan dat project werkten, dat zagen, zeiden ze gewoon: dat kan niet. Daar denken ze nu veel genuanceerder over.’
Francken-Vogelsang: ‘Ik las vorig jaar dat BPD (BPD Dossier) ontwerpers opriep om de ontwerpvolgorde bij gebiedsontwikkelingen om te draaien: begin met veilige, toegankelijke fiets- en looproutes die logisch aansluiten op het OV-netwerk. Begin níet met autostraten en parkeerplaatsen.’
En wat leren de studenten?
Francken-Vogelsang: ‘Voor veel van hen is zo’n groepje ook de eerste kennismaking met andere disciplines, waarmee ze moeten samenwerken. Dat kan behoorlijk botsen.’
Zie je dan dat studenten de kop tegen de krib gooien, zich terugtrekken?
Bodingius: ‘Dat kan niet. je komt er bij deze minor niet mee weg als je niks doet. Alles moet echt in groepjes gebeuren.’
Francken-Vogelsang: ‘En daarbij is de setting belangrijk. Ze zitten hier bij elkaar, er is altijd (gratis) koffie, en er is altijd een docent aanwezig. Daarom denk ik dat veel studenten in die tien weken, door de intensieve samenwerking, ook persoonlijk een grote groei doormaken.’
Hilhorst: ‘Het wordt echt een community. Ze zitten hier drie, vier dagen per week. Het samen zoeken, samen werken… daardoor groei je.’
Bodingius: ‘En ze hebben het heel druk, zeker de laatste weken.’
Francken-Vogelsang: ‘Ze zien dat iedereen hard werkt. Dat stimuleert. En daarbij moet je de rol van internationale studenten niet uitvlakken. De Roemeense studenten bijvoorbeeld zijn zonder uitzondering enorm gedisciplineerd. Dat zien Nederlandse studenten. Die Roemeense studenten zélf vinden het hier meevallen; ze zijn gewend om veel harder te werken en de docenten daar zijn ook veel harder voor ze. Van Franse studenten horen ze weer dat de afstand student-docent daar veel groter is.’
En dan is er na tien weken de markt…
Bodingius: ‘Daar worden alle plannen gepresenteerd. Van tevoren kiezen we samen met de opdrachtgevers het meest inspirerende plan en dat wordt dan bekendgemaakt.
Is dat lastig, één groepje in het zonnetje zetten?
Hilhorst: ‘Iedereen weet wat de uitschieters zijn. Dit keer waren dat er vier en twee waren er écht goed.’
Bodingius: ‘De “winnaar” (maar zo noemen we het niet) was het plan voor de verlengde tunnel in combinatie met een “slang-gebouw” dat over de andere, bestaande en behouden gebouwen heen loopt.’
En dan?
Bodingius: ‘Het team met het meest inspirerende plan mag daarover een korte film maken, die door de stakeholders dan weer verspreid kan worden. Ze zijn al uitgenodigd om een presentatie te geven bij het management van Windesheim en bij de provincie Overijssel. Het is copyright Windesheim, zeggen we. Maar we delen alle plannen met alle stakeholders.’
Dat alles is, denk ik, vooral mogelijk dankzij deze unieke plek, het Hanz gebouw.
Bodingius: ‘Ja. Hier kun je altijd allemaal bij elkaar zijn. Op de campus moet je lokalen reserveren en die kun je niet de hele dag gebruiken. Dan moet je ergens anders naar toe en dan is dat community gevoel wég. Hier worden studenten en docenten echt collega’s van elkaar. En de studenten worden zo een stuk verantwoordelijker.’
Francken-Vogelsang: ‘Er is een hele strakke planning maar omdat je elkaar zo lang ziet is er ook ruimte voor onverwachte, persoonlijke dingen.’
Kun je iets zeggen over die “groei” van de studenten?
Francken-Vogelsang: ‘Zij zijn de mensen die het straks moeten gaan doen. Die die plannen écht moeten uitvoeren. Daarvan worden ze hier doordrongen.’
Bodingius: ‘Hier leren ze zich te beseffen hoe waardevol ze zijn voor het werkveld.
‘Gaaf dat de campus erbij betrokken is’
Vierdejaars Bouwkundestudent Annemijn Vlaming volbracht vorig studiejaar dezelfde minor. Nu begeleidt ze derdejaars studenten tijdens Future Cities, en is ze student-assistent.
Vorig jaar werd het plan van jouw groepje beoordeeld als meest inspirerend.
Onze focus was toen het creëren van meer groen in je eigen leefomgeving. Het valt me op dat de projectgroepen die nu meedoen aan Future Cities onze visie als uitgangspunt hebben gebruikt.
Gaat het nu anders?
In het algemeen vind ik de minor dit jaar beter uitgewerkt. Het is concreter wat studenten moeten doen en wat van hen verwacht wordt. Je krijgt als student alle vrijheden om plannen te bedenken. Maar je hebt toch behoefte aan duidelijke kaders. Daarnaast vind ik het heel gaaf dat de Windesheimcampus er nu bij betrokken is. Dat inspireert studenten omdat het herkenbaar en dichtbij is. Verder is de groep dit jaar véél groter, wel twaalf studenten meer dan vorig jaar. Ook is er meer interactie. Groepen werken uiteindelijk aan hun eigen plan maar ze laten zich nu veel meer door elkaar inspireren. Het atelier, de werkomgeving hier, nodigt ook uit om met elkaar samen te werken. Dat maakt het leren hier zo leuk.
‘Echt ons eigen plekje’
Arend van Harten, vierdejaars civiele techniek
Hoe vond je de minor?
Ik vond de minor erg leuk! Het mixen van verschillende opleidingen en nationaliteiten zorgt voor een ander soort groep mensen dan ik gewend ben tijdens de opleiding. Dit maakte het nooit een straf om naar school te gaan. De minor zelf vond ik soms wat aan de zweverige kant en ietwat bouwkundig ingestoken. Maar ondanks dat vond ik het een hele leuke minor om aan deel te nemen.
Zweverig?
Op civiel-technisch vlak heb ik naar mijn mening niet heel veel geleerd. Ik heb wel veel nieuwe dingen geleerd over architectuur, het inrichten van de openbare ruimte en duurzaamheid. En ik heb kennis gemaakt met nieuwe innovaties. Ik heb nu meer affiniteit met verschillende werkvelden. Al was het best wennen om met andere opleidingen en culturen samen te werken. Maar het Hanz gebouw heeft een veel fijnere werksfeer dan de leerpleinen/studieruimten op de Windesheim campus. Dat maakte het samenwerken erg prettig. We hadden echt ons eigen plekje.
Tekst: Marcel Hulspas en Reinhilde van Aalderen
Foto’s: Jasper van Overbeek