Er zijn momenten dat ik me schaam voor mijn vak. Dan voel ik me een letterknecht in plaats van een taalvirtuoos en word ik moe van mijn eigen gekakel. Dat gebeurt bijvoorbeeld als ik een van de honderden spellingregels probeer uit te leggen aan een dyslectische student.
“Samenstellingen met een naam van een taal erin krijgen géén koppelteken en hebben maar één hoofdletter aan het begin. Het is dus Oudnederlands, om maar eens iets te noemen.”
“Jaja”, zegt de student afwezig.
“Maarrrr, als de naam van een taal is afgeleid van een aardrijkskundige naam die al een koppelteken heeft, of is afgeleid van een koppeling van twee aardrijkskundige namen, dan behouden we het koppelteken en de hoofdletters in de samenstelling. Daarom schrijven we Belgisch-Nederlands.”
“O, echt?” geeuwt de student.
Potsierlijk
Spelling algemeen is één van de vier onderdelen die worden getoetst in de taaltoets van Hogeschooltaal. Om dat ene onderdeel naar behoren te kunnen maken, moet je bijna honderd pagina’s regels doorploegen met soortgelijke zinnen als die ik hierboven heb geschetst. Nou is dat al een flinke kluif voor een student die niet dyslectisch is, maar heb je moeite met lezen en met het herkennen van een woordbeeld, dan grenst het trainen van zulke leerstof bijna aan het onmogelijke.
Het heeft ook iets potsierlijks om al die onmogelijke regels te trainen met een student die de werkwoordspelling nog maar mondjesmaat beheerst en voor wie het schrijven van een verslag ook nog een onneembare hindernis is. Het enige doel van deze exercitie is dat genoemde student zijn taaltoets haalt, maar hij weet nu al: als ik die eenmaal heb gehaald, ben ik de regels volgende week weer vergeten. Automatiseren is namelijk ook lastig voor iemand met dyslexie.
En waarom zou je ook? Zelfs ik, neerlandica en taalcoach, kan niet alle regels van onze spelling foutloos reproduceren. Dat is ook helemaal niet nodig, want zodra ik een woord met een apostrof of een liggend streepje tegenkom dat ik niet herken, weet ik waar ik de juiste schrijfwijze op kan zoeken.
Stampen
Het baart me zorgen dat er bij sommige opleidingen weinig tijd aan taal wordt besteed, maar het baart me nog veel meer zorgen dat de tijd die er dan beschikbaar is, wordt besteed aan het stampen van honderden onmogelijke regels die hooguit door één op de miljoen Nederlanders naar behoren wordt beheerst.
Willen we studenten écht taalvaardiger maken, dan moeten we uitzoomen in plaats van inzoomen op taal. Tenminste, als we het erover eens zijn dat het nuttiger is om te leren hoe je een verslag schrijft, dan uit je hoofd te weten hoe je een woord als Oudnederlands foutloos spelt.
Judith van der Stelt is schrijfcoach en dyslexiespecialist bij het Studiesuccescentrum Almere
Helemaal mee eens. En áls je het al doet kies dan voorbeelden uit het vakgebied van de student, zodat die ook enig nut ervaart. Het woord ‘oudnederlands’ is bijvoorbeeld voor geen enkele BMR-student relevant. ‘Belgisch-Nederlands’ (eh… Vlaams…?) kán relevant zijn in een context van internationale handel. Maar geef die context er dan ook bij.
Zo is dat.