Mijn zus en haar vriend hebben hun eerste huis gekocht. Naast deze grote aankoop hebben ze nog een enorm belangrijke aankoop gedaan om het thuisgevoel compleet te maken. Ze hebben Sietse geadopteerd: een pluizig, zwart, scheel bolletje blijheid. Een kitten.
Ik houd zoveel van katten, dat ik mezelf elke dag door de pijnlijke realiteit sleur dat ik niet wakker word van een spinnend poesje naast mijn hoofd. Elke ochtend zie ik haar huppelen, Hups of Poes. In mijn hoofd geef ik haar eten, speel ik met haar en ligt ze bij me op de bank. Ik koop voor mezelf nieuwe kleren en een nieuwe telefoon om de dagelijkse dopaminevoorraad te versterken, maar het mag niet baten. Aan het einde van de dag betrap ik mezelf, kijkend naar de katten in het asiel. Ook al kan ik nog geen kitten adopteren.
‘Niet kunnen’ is natuurlijk relatief, maar goed, ik ben een arme student en de huur ophoesten is soms al een opgave. Laat staan kattenbrokken, grint, een mand en speeltjes. Daarnaast woon ik in een appartement op de bovenste verdieping en de meeste katten moeten naar buiten. Dan heb ik ook nog eens een huisgenoot die het niet ziet zitten, ze vindt het zielig. Ze is een hondenmens; gewend om thuis te blijven voor de hond. Ik probeer haar niet over te halen, maar ik kan het soms niet laten. Ik verwacht niet dat haar antwoord zal veranderen.
De grootste marteling was het moment dat ik voor mijn journalistieke stage naar het dierenasiel mocht om een reportage te schrijven. Ik heb drie katten, vier ratjes en veel lieve honden mogen knuffelen. Bij de balie sloeg de twijfel toe om er gewoon eentje mee te nemen, dan wel met een proeftijd van vier weken. Ik snap mijn huisgenoot, moeder, zus en vriendinnen (alle mensen om mij heen) wel als ze zeggen dat het nú nog geen goed idee is. Ik moet wachten tot ik een saaie baan heb; een stabiel inkomen en een huisje voor mezelf. Even geduld, zeg ik daarom ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds tegen mezelf. Even geduld.