Een diepe snee in zijn pols betekende bijna het einde van zijn hockeycarrière. Maar vorige maand, slechts een halfjaar na die ernstige blessure, maakte Boris Aardenburg zijn debuut voor Oranje.
Boris (22) volgt op Windesheim in Almere de associate degree Ondernemen. Op 6 februari speelde de eerstejaars student zijn eerste wedstrijd voor het Nederlandse team, in een wedstrijd tegen Australië. Ook nog eens op zijn verjaardag. “Dat was wel echt een heel mooi cadeautje! Mijn ouders waren er speciaal voor naar Sydney gevlogen. Mijn oom en nichtjes wonen daar, zij zaten ook op de tribune. Heel bijzonder, die wedstrijd ga ik nooit meer vergeten.”
Stijf van de spanning toen je het veld in liep?
“Dat was zeker spannend. Het was een moeilijke pot, een hoger niveau dan ik ben gewend in de Nederlandse competitie. Maar nadat ik er één goede sprint uit had gegooid was die spanning weg en kon ik volledig focussen op het hockeyen. Dan kom je in een soort opperconcentratie en is het gewoon knallen.”
Even terug naar het moment dat de bondscoach je belde.
“Ik was op Windesheim. Het was vlak voordat ik de klas in moest, voor het project Trendwatching. Ik dacht eerst nog: wie belt mij nou ’s ochtends? Toen ik doorhad dat het de bondscoach was… ja, toen ging mijn hartslag natuurlijk wel omhoog. Ik dacht namelijk dat ik niet meer gevraagd zou worden. Ik probeerde heel nuchter te blijven, maar ik was natuurlijk heel blij! Ik kreeg allemaal felicitaties van mijn klasgenoten. Van de les heb ik weinig meegekregen, daarvoor was ik te veel afgeleid.”
Je werd in april 2024 kampioen van Europa met je club Pinoké. Wat was mooier, die finale of je debuut voor Oranje?
“Zo zeg, dat is een moeilijke vraag! Die kan ik niet beantwoorden, het was beide heel mooi. De Euro Hockey League winnen met mijn team… daar werk je met elkaar heel lang naartoe, dus het is schitterend als het dan lukt. Mijn debuut is meer persoonlijk, dat is een doel dat ik al heel lang wilde bereiken en waar ik al heel lang naar uitkeek. Het is vooral mooi dat ik beide momenten heb meegemaakt.”
Een halfjaar geleden zag je toekomst er een stuk minder rooskleurig uit: toen liep je een behoorlijke polsblessure op.
“Het was 1 juli, ongeveer een week voordat ik naar het EK zou gaan met Jong Oranje. Ik ging ontbijten en pakte een porseleinen bord uit het kastje. Het gleed uit mijn hand, ik probeerde het te vangen maar het brak kapot op het aanrecht… en in één keer lag mijn pols helemaal open. Ik hoopte eerst dat het gewoon een snee was, maar op een gegeven moment had ik door dat ik mijn wijsvinger en middenvinger niet meer kon bewegen. Toen dacht ik: kutzooi, dit is geen goed nieuws. Tijdens de operatie de dag erna bleek dat er drie pezen waren doorgesneden, en dat de scherf op een millimeter na een zenuw had geraakt. Dan waren mijn vingers waarschijnlijk verlamd geweest en had ik nooit meer op dit niveau kunnen hockeyen.
Hoe verliep het herstel?
“In het begin kon ik heel weinig met die hand. Daardoor waren er momenten dat ik twijfelde of het goed ging komen. Ik mocht de eerste drie maanden geen hockeystick aanraken, dus ben ik maar veel gaan hardlopen om mijn conditie op peil te houden. Echt bloedsaai, maar ik werd er wel heel fit van. Toen ik daarna weer wedstrijden mocht spelen, ging het eigenlijk meteen erg goed. Ik scoorde elke week. En zeven wedstrijden later kreeg ik dat belletje van de bondscoach. Als ik zo terugkijk, is het allemaal heel snel gegaan.
tekst: Wouter van Emst
foto: Jasper van Overbeek