De invoering van het Nieuwe Onderwijs Concept nadert zijn voltooiing. Volgend jaar moeten alle opleidingen begonnen zijn met een nieuw programma. Hoe ervaren docenten de omslag? En de studenten?
Staat in het nieuwe onderwijs een andere docent voor de klas?
Marchien Timmerman, teamleider Theologie & Levensbeschouwing:
“Het vraagt een andere docentenrol. Ondersteund door de elektronische leeromgeving komt de docent meer in een coachende rol, naast de meer theoretische colleges. Sommigen die gewoon waren aan klassieke hoorcolleges worstelen daar wel eens mee. Andere docenten voelen deze veranderde onderwijspraktijk als een bevrijding. Dat heeft weinig met oud of jong te maken. Het is een kwestie van groeien, een omslag die je mee moet willen maken, want over een paar jaar bestaat het oude onderwijs niet meer.”
Ellen Kloet, projectleider Nieuw Onderwijsconcept:
“Sommige docenten vinden het heel ingewikkeld om op een andere manier les te gaan geven en zien überhaupt de noodzaak niet. Vooral als de stof bijna helemaal vastgesteld is en gericht op kennis beheersing van studenten. Soms is een ‘klassieke overdrachtsmethode’ een prima keuze, maar soms wordt hiervoor gekozen omdat docenten geen alternatieven kennen of ervaren hebben. Het is daarom van belang dat docenten met elkaar hun onderwijspraktijk uitwisselen.”
Mark Boiten, projectleider Nieuw Onderwijsconcept:
“Docenten hebben veel discussies over de didactische veranderingen. In hoeverre kun je je kennis als vakdocent overbrengen als je meer een coach wordt? Hoe leer je coachen en projecten begeleiden? En wat betekent het werken met individuele portfolio’s voor de werklast van docenten?”
Greet van der kaap, docent bij de opleiding communicatie:
“Je ziet bij docenten dezelfde tweedeling als bij studenten: een deel geniet van de ruimte en de onzekerheid, anderen vinden het lastig om daarmee om te gaan. De docent is nu veel meer een coach. Dat vinden veel docenten lastig. Studenten hebben graag duidelijkheid en docenten kunnen die niet bieden maar willen wel helpen. Dus als je als docent voortdurend gevraagd wordt ‘maar hoe moet dat dan?’, dan kun je op een gegeven moment zeggen: ‘Kijk! Hier heb je een format! Gebruik dat maar!’ Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling.”
Thea Schäfer, docent bij de studie Pedagogisch management kinderopvang:
“Het grote verschil met vroeger: we zenden minder, we laten de studenten veel meer zelf doen. We zijn dan veel meer bezig met trainen, coachen. De problemen waar je tegenaan loopt zijn vragen als: hoe zorg je ervoor dat de studenten zich echt goed voorbereiden? Hoe moeten we toetsen? En: wat doen we met studenten die zo rond het middaguur al zeggen dat ze ‘klaar’ zijn?”
Hoe ervaren studenten de vrijheid die het nieuwe onderwijs biedt?
Timmerman: “De studenten zijn over het algemeen tevreden over het nieuwe onderwijs, waar de lesstof minder vastligt en meer gekozen moet worden uit opdrachten en routes. Gemotiveerde studenten hoeven in de klas geen herhaling van wat ze thuis al gelezen hebben. Die kunnen nu zelf dilemma’s aandragen naar aanleiding van een opdracht of een voorbeeldproject. En zelf literatuur zoeken bij wat ze willen leren.”
Kloet: “Het projectmatig en groepsgewijs werken brengt dilemma’s met zich mee. Sommige studenten staan er uitgesproken kritisch tegenover, vooral als ze dat van hun vooropleiding niet gewend zijn of als ze ervaren dat er veel overlap in de projecten zit. Die zeggen: geef mij maar een helder plan waarin ik kan zien welke vakken ik kan afvinken.”
Boiten: “Tijdens een reflectie met docenten van domein bmr bleek dat het in projectvorm werken van studenten een valkuil kan zijn. Studenten kunnen bijvoorbeeld taken naar zich toetrekken waar ze goed in zijn en wegduiken voor andere taken. De docenten moeten zorgen dat het onderwijs afwisselend blijft. En helder communiceren, bijvoorbeeld als studenten geacht worden zeven uur per dag aanwezig te zijn.”
Van der Kaap: “Een deel van de studenten floreert bij de nieuwe aanpak. Een ander deel heeft juist moeite met onzekerheden. Die hebben het lastig. Je ziet dat bij hen de motivatie daalt. Vandaar ook dat onze NSE-cijfers gedaald zijn. Die motivatie kwam vroeger vanzelf wel, wanneer de tentamens naderden, maar die zijn er veel minder. Nu is de intrinsieke motivatie veel belangrijker. Ook die studenten moeten we leren de regie te nemen over hun eigen opleiding door ze duidelijke kaders aan te reiken én door middel van een autonomie bevorderende stijl van lesgeven.”
“Kijk, die vrijheid, en die onzekerheid, die zag je vroeger alleen in de afstudeerfase. Die zijn nu naar de eerste twee jaar getrokken. Dat is heel leerzaam. Het geeft onrust – maar daar ben ik wel van.”
Schäfer: “Het studiejaar begint met twee weken training in basisvaardigheden. Dan gaat het om zaken als studievaardigheden, en anderen en jezelf leren kennen. Dat werkt heel goed, merk ik. Ik zie (als ik vergelijk met andere jaren) dat de studenten meer betrokken zijn bij elkaar en dat ze beter zelfstandig kunnen werken. En ik denk dat dat bijdraagt aan hun motivatie. Een leuke, hechtere groep zorgt ervoor dat je je meer inzet.”
Wat betekent het nieuwe concept voor de onderwijsteams?
Timmerman: “Ons team is op weg om een zelfsturend team te worden. Ontwikkeling en regie over onderdelen wordt bijvoorbeeld bij twee of drie docenten gelegd, die zijn dan verantwoordelijk dat het afkomt. Docenten gaan daardoor minder in vakjes denken en zijn minder geïndividualiseerd. Ze zullen minder snel eisen dat de stof van hún vak voor honderd procent in een nieuw vak terug moet komen.
Wat níet goed is voor de teams, we krijgen soms het gevoel dat Windesheim alweer het volgende nieuwe veranderproces wil aangaan. Dat doet geen recht aan wat we de afgelopen jaren hebben gedaan. Het nieuwe onderwijsconcept was een democratisch en organisch ontwikkelproject, wat we goed konden rijmen met onze eigen ideeën. Sommige opleidingen kregen daarbij ook nog een extra opdracht, de pilot flexibilisering. Dat wordt nu allemaal geïntegreerd, we zitten dus volop in het veranderproces. Dan moet een bestuurscollege niet te veel uitstralen dat er nu van alles gaat veranderen. Vernieuwing heeft ook rust, ontwikkeltijd en lange adem nodig.”
Kloet: “De teams maken soms mooie plannen voor studielandschappen en werkkamers, maar in de praktijk is dat regelmatig niet betaalbaar. Dat is ook nieuw voor docenten, dat ze mee moeten denken over het budget van hun community.
Veel teams zijn begonnen met een nieuw onderwijsprogramma voor hun eerstejaars en ontwikkelen nu de tweede- en derdejaarscurricula. Maar een aantal hebben juist gekozen om het eerstejaarscurriculum onveranderd te laten, zij voeren alleen veranderingen door in de curricula van ouderejaarsstudenten.
Elke opleiding kreeg 75.000 euro extra voor de invoering van het nieuwe onderwijsconcept. Dat is niet heel veel geld, maar voor docenten die zich willen bijscholen kan ook nog geld worden vrijgemaakt uit het professionaliseringsbudget.”
Boiten: “Tijdens de afgelopen jaren is de discussie over het nieuwe onderwijsconcept meegegroeid met nieuwe ontwikkelingen. Lag de eerste jaren de nadruk op de vorming van communities, later ging het meer over flexibilisering. En de komende jaren zal de discussie over flexibilisering vaak gaan over het personaliseren van het onderwijs.
De teams denken allemaal na over vormen van flexibel toetsen. Dat is een logisch gevolg van flexibel onderwijs, maar dat blijkt nog heel moeilijk te organiseren.”
Schäfer: “Het heeft geholpen dat we een klein team zijn, van zes docenten. Van begin af aan gingen we allemaal aan de slag, en we wisten welke kant we op wilden. We zijn ook echt uitgegaan van: eerst vaststellen wat de uitkomsten moeten zijn, dan bepalen we de criteria en daarop baseren we het onderwijs. Daar hadden we houvast aan. Maar het is zeker zo dat het invoeren van het Concept een enorme druk op de docenten legt. En iedereen moet mee. Gelukkig speelde dat bij ons niet, maar als er een of twee zeggen ‘wij doen niet mee’ dan kun je het wel schudden.”
Hoe organiseer je het nieuwe onderwijs?
Timmerman: “De opleidingen van Theologie en Levensbeschouwing zijn kleiner geworden, de onderwijsvernieuwing is bij ons dus ook aangegrepen om een kleinschaliger indeling te maken en meer overlap in het onderwijs. Ten eerste hebben alle studenten van onze studies, dus ook de deeltijders, elke week dezelfde gezamenlijke lesdag. Ten tweede wordt het onderwijs voortaan verzorgd via docentenduo’s. Die werkwijze geeft een verlichting van de werkdruk. Je kunt taken verdelen en het maakt de roostering makkelijker. Het voorbereiden in duo’s geeft ook een boost aan je expertise, omdat je je vak leert bekijken vanuit andere invalshoeken. De lessen zelf worden soms in duo’s gegeven en soms alleen, maar één docent blijft verantwoordelijk voor het vak.
Windesheims elektronische leeromgeving is soms een obstakel gebleken om zaken anders te kunnen organiseren. De stugheid van dat systeem past eigenlijk niet bij het nieuwe onderwijs. We zouden liefst een digitaal portfolio hebben waarin ook stageverslagen, reflecties en projectonderwijs in één omgeving komen en waaraan studenten hun eigen gezicht kunnen geven. Maar het klassieke portfolio heeft daarvoor te weinig mogelijkheden. Dat wringt. Het elo-systeem is ook niet gebruikersvriendelijk. Docenten die vooroplopen zien dat buiten Windesheim meer mogelijkheden zijn dan bij ons.
Ook alle bureaucratische procedures rondom de Onderwijs- en examenregeling staan soms op gespannen voet met de onderwijsvernieuwing. De opleidingen moeten de regeling op 31 maart klaar hebben, daarna heeft de organisatie nog vier maanden nodig. Kan daar niet wat meer rek in komen?”
Sabine Bodingius, docent Civiele Techniek: “Bij Civiele Techniek hebben we de onderwijsvernieuwing heel specifiek toegespitst op het uitbreiden van de mogelijkheden voor studenten tijdens het vierde jaar. In samenwerking met de andere bouw- en infra-opleidingen, Bouwkunde en RO-Mobiliteit, hebben we zogenoemde mini-minors in het leven geroepen. De vierdejaars kan voortaan, in plaats van een minor van 30 ec in het eerste semester, kiezen voor twee mini-minors van ieder 15 ec. Bij Civiele Techniek kunnen studenten kiezen uit 14 combinaties mini-minors met bijvoorbeeld waterbouw of bedrijfskunde erin. Hier was veel vraag naar, studenten moesten daar vroeger voor uitwijken naar andere hogescholen of post-hbo studies. Nu kan dat binnen Windesheim. We evalueren nog hoe de inhoud bevalt. Zo merkten we dat de lesstof die bij bedrijfskunde door eerstejaars wordt gevolgd voor onze vierdejaarsstudenten best uitdagender mag zijn. Ook moet je opletten dat een populair onderwerp voor de ene studie, zoals de zelfrijdende auto voor mobiliteit, voor studenten van andere studies minder spannend kan zijn.
We hebben nog best veel discussies over maatwerk en hoe afwijkend combinaties mogen zijn. We leiden studenten op voor beroepen die straks waarschijnlijk niet meer in dezelfde hokjes zitten. Dus als een student Civiele Techniek een heel semester bouwkunde wil volgen moet dat mogelijk zijn. Zelfs als hij zich bijvoorbeeld helemaal wil richten op bedrijfskunde en slimme mobiliteit en verkeer.
Het tegelijkertijd aan twee grote projecten werken binnen de mini-minors ervaren de studenten niet als vervelend. Dat zullen ze in hun werk straks ook moeten kunnen.”
Van der Kaap: “We zaten bij de eerste tranche. We hebben onszelf daarbij opgedrongen omdat we al bezig waren met onderwijsvernieuwing en dachten: “hier moeten we bij zijn!” Het mooie hiervan is dat je kunt pionieren. Ik hou er wel van om te leren van je eigen fouten. Alleen kun je als je bij de starters behoort, minder leren van eerdere ervaringen.
We zijn te lang een opleiding geweest gericht op het ‘midden’, op de brave studenten, die gewoon willen horen ‘hoe het moet’ en mooie cijfers halen. Dat wel, maar we kregen uit het werkveld steeds vaker te horen dat men ontevreden was over de studenten. We waren te veel gericht op de communicatieadviseur, terwijl in de praktijk mensen worden gezocht die interessante content maken op social media of die een creatief concept ontwikkelen. Onze studenten waren te volgzaam en de opleiding was te braaf – en dat terwijl we hier op Windesheim toch kritische professionals willen opleiden.
Ons probleem was: als je je richt op het gemiddelde, dan richt je je op niemand. We wilden meer diversiteit. Het Onderwijsconcept, met zijn nadruk op flexibiliteit en kleinschaligheid, sloot daar helemaal bij aan. Wat ik wél heel jammer vindt, is dat we in dezelfde tijd te horen kregen dat we moesten bezuinigen, waardoor we de veranderingen nu echt langzamer doorvoeren dan we zouden willen.”
Thea Schäfer: “We zijn in november vorig jaar ingestapt, en moesten toen ‘met stoom en kokend water’ de nieuwe propedeuse opzetten. We hadden oorspronkelijk een propedeuse samen met pedagogiek, maar die samenwerking viel weg. En omdat we toch een nieuwe, eigen propedeuse moesten ontwikkelen, dachten we: dan nemen we daarin gelijk het nieuwe onderwijsconcept mee.
Ik ben heel blij met de ruimte die het geeft. Je werkt toch het lekkerst als je gedreven wordt door idealisme, en dat kan met het Concept. Het biedt heel veel mogelijkheden; we zijn dus bewust bezig geweest met: waar leggen we de accenten? Maar het gaf ons als team zó veel energie! In september moest de nieuwe propedeuse klaar zijn, dus het was wel heel hard werken. Maar ik vind dat we écht iets heel nieuws hebben bedacht en neergezet.”
Marcel Hulspas
Ernest Mettes
Onderwijsconcept: waarheen, waarvoor?
In 2014 begon Windesheim onder de naam Nieuw Onderwijs Concept met een onderwijsvernieuwingsproject voor de komende jaren. Verdere versterking van opleidingsteams, flexibilisering van het onderwijs, koppeling met de beroepspraktijk en een multidisciplinaire attitude waren de steekwoorden. Een jaar later begonnen de eerste opleidingen met het ontwikkelen van nieuw onderwijs. Vorig studiejaar was de officiële start van een groot aantal studies (‘de eerste tranche’) met hun nieuwe onderwijsconcept. De tweede groep opleidingen startte afgelopen september. En de laatste gaan september 2018 van start. Doel van het nieuwe concept is een onderwijsvernieuwing die van onderop wordt gedragen, de opleidingen mogen zelf bepalen welke keuzes ze maken.