Ze steekt de straat over, zonder dat haar paardenstaart heen en weer bungelt. Ze kijkt niet naar links, niet naar rechts, maar recht vooruit. Alsof de wereld om haar heen stilstaat wanneer zij aan de andere kant van de weg probeert te komen. En ik?
Ik race op mijn krakkemikkige fietsje door de drukke straten en trap hard op de rem, zodat haar niet wiebelende paardenstaart niet ongelukkig tussen de spaken van mijn fiets terechtkomt. Mijn krullerige haren zijn nóg pluiziger geworden door het warme weer. Aan de zijkanten van mijn hoofd springen ze woest omhoog. Mijn fiets kan ik nog net staande houden.
Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt het meisje mij aan. Shit. Zelfs tijdens het fronsen blijven haar bruingeverfde wenkbrauwen in één en dezelfde vorm. Geen losse haartjes of een overgeslagen stukje blanco. Ik voel aan mijn eigen wenkbrauwen. De zweetdruppeltjes veeg ik weg met mijn vinger, in de hoop dat het wenkbrauwpotlood waterproof is. Het is toch fijn om te weten dat mijn wenkbrauwen er nog zitten, wanneer ik die van mij ook probeer te fronsen. Als tegenreactie produceer ik een verontwaardigd geluid richting het perfecte wenkbrauwenmeisje.
Ik fiets verontwaardigd verder, maar stop voor mijn spiegelbeeld in de ruit van de winkel. Mijn hoofd is rood van de inspanning en mijn lippenstift is half vervaagd. Ik kijk achterom en vraag mij hardop af hoe het toch in hemelsnaam kan dat zij met dertig graden nog steeds naar bloemetjes ruikt en ik er uitzie als een moeder achter een bakfiets met vier kinderen. Haar lippenstift lijkt net aangebracht, terwijl ik er om wil wedden dat ze vijf minuten geleden een heftige zoensessie had met haar al net zo perfecte vriendje. Hoe kan het dat haar kleren matchen als Bonnie en Clyde, terwijl ik vanochtend niet één sok zonder gat kon vinden?
Ik schrik op uit mijn gedachten door een hoog gegil. “Mijn nagel, waar is mijn nagel?!” Ik kijk naar achter en zie het perfecte wenkbrauwenmeisje met een rood aangelopen hoofd woest heen en weer lopen. Ze is op zoek naar haar plastic nagel en peutert met haar overige negen nagels tussen de scheve straatstenen. Ik kijk naar mijn eigen handen en begin hardop te lachen. In plaats van negen, heb ik gewoon tien kleine normale nageltjes, dan wel niet roodgelakt.
MICHELLE VAN DER MOLEN
is vierdejaars student journalistiek